zondag 1 november 2015

Onze IJslandvaarders, een meesterwerk van 4,600 kilo

Op 16 december 2011 werd in Oostduinkerke ‘Onze IJslandvaarders’ voorgesteld, twee dikke boekdelen van elk 600 bladzijden, goed voor 4,600 kilo leesvoer! De twee boeken mogen het levenswerk genoemd worden van de Oostduinkerkenaar Johan Depotter die er 25 jaar aan gewrocht heeft.  Ze vormen een naslagwerk waarin hij alfabetisch 975 IJslandvaarders vermeldt, met alles wat hij daarover heeft kunnen opgraven: familiale situatie, afvaarten, functies aan boord, veroordelingen, anekdotes & verhalen, briefwisseling, ongevallen, overlijden…
Het is tegelijk veel meer dan een naslagwerk. Tijdens zijn opzoekingen (die hem even goed naar Duinkerken voerden als naar Cherbourg, Bretagne, Brussel en Beveren-Waas) kwam hij in contact met andere onderzoekers die hem veel over de IJslandvaart leerden. Van nabestaanden kreeg hij dan weer fotomateriaal en andere documenten die alle hun weg naar de twee boekdelen vonden, goed voor honderden illustraties. Johan Depotter: ‘Bij ieder personage wordt een tipje van de “IJsland”-sluier gelicht, zodat men zich, aanbeland bij de familienamen met de letter “Z” beslist een ruimer beeld kan vormen van de samenleving van onze kustbevolking in de 19de eeuw en in het bijzonder over het leven aan boord van een Duinkerkse of Grevelingse galette.’ (*)

Voor Het Visserijblad ging ik toen enkele nabestaanden opzoeken. Ze vertelden me over het zware, maar nu ook, dank zij Depotter, roemrijke verleden van hun voorvaderen.
1. Karel Debergh was een schaapherder en daardoor niet veel thuis. Maar wanneer hij thuis
— Auteur Johan Depotter en Simonne Vincent, kleindochter van een IJslandvaarder.
Simonne baatte in Oostende vele jaren de Kurkenzak uit, een sterk met de visserij
verbonden winkel, annex café, in de volksmond bekend als 't Veegeetje. —
was, maakte hij kinderen. Voor de rest was het indertijd niet anders dan nu: veel uithuizigheid bevordert het familieleven niet. Toen Karel in een geval van fraude veroordeeld werd, verkocht hij hebben en houden en ging gescheiden van zijn vrouw leven. De drie kinderen werden geplaatst en kwamen bij vissers terecht. Vader moest daarvoor de niet geringe som van 15 frank per kind aan onderhoudsgeld betalen, wat hij weigerde, waardoor de kinderen op straat dreigden te komen, wat dan weer door het Armenbestuur van Adinkerke belet werd. De situatie brengt ons meteen in de sfeer van de Westhoek uit die niet zo goede oude tijd.
Karels oudste zoon heette Désiré en werd Diesje Kloeffe genoemd. Hij werd landbouwersknecht, maar in 1888 trok hij toch naar Duinkerke om er aangemonsterd te worden. De ervaringen van zijn eerste reis werden opgetekend door Bert Bijnens: ‘Als visser die voor de eerste keer de reis meemaakte, ontdekte ik nooit de vormen van het eiland; de gletsjers leken wel witte wolkentoppen. Al naderend doemde dan het eiland op als “een donderschei met witte wolken”. In de Bollebocht (Heklabocht) zag ik de Heklavulkaan (…) Men ziet die vulkaan reeds van ver, toch ligt hij een eind daarvan en die baai is nog dertig uren zeilen diep. In die bocht liggen grote keien die leken op ’t water te drijven als kurk.’
Het bleef niet bij die ene reis. Diesje Kloeffe werd een doorgewinterde visser. Aan boord van de OD. 3 l’Espérance ontsnapte hij In 1891 als enige aan de verdrinkingsdood. Tijdens zijn vierde reis naar IJsland ging het op een andere manier mis. Tijdens de visvangst werd hij ziek (typhuskoorts of pokken) en de kapitein zette hem in Reykjavik aan de wal. Hij werd er in quarantaine geplaatst, verzorgd en uiteindelijk weer door de galette opgepikt.
Dat belette hem niet om nadien nog drie keer af te varen. In 1897, na een magere visvangst, gaf hij er de brui aan en werd kustvisser. Nog later werd hij een duinenboertje dat zich toelegde op de teelt van aardappelen, rogge en gerst. Als bijverdienste breide hij netten voor de plaatselijke strand- en paardenvissers. Hij werd 89 jaar.
Désiré Debergh kreeg verschillende kinderen en die zorgden op hun beurt voor nageslacht. En zo komt het dat Simonne Vincent een kleindochter van hem is. Simonne is in de Oostendse visserij bekend omdat zij en haar echtgenoot vele jaren lang De kurkenzak uitgebaat hebben, een sterk met de visserij verbonden zaak, annex café, op de Hendrik Baelskaai. Het café (dat nog altijd tot de best bewaarde geheimen van Oostende behoort) bestaat nog altijd en is bekend als ’t Veegeetje (zo genoemd naar Végé, een van oorsprong Nederlandse organisatie van zelfstandige winkeliers waarvan de winkel van Simonne destijds deel uitmaakte).
2. In het werk wordt slechts één Debergh vermeld, maar Vermo(o)tes zijn er in alle maten
— Eddy en Reginald, achterkleinkinderen van
IJslandvaarder August Vermoote. —
en gewichten, dertien in totaal. Op de boekvoorstelling legden we contact met Eddy en Reginald. We vroegen hen van welke Vermo(o)te ze familie zijn. Het antwoord volgde even vlug als resoluut: van allemaal!
Inderdaad, aan het begin van de 19de eeuw is er binnen de Oostduinkerkse familie Vermoote plots een zoon die zijn kinderen bij de burgerlijke stand te Koksijde als Vermote aangeeft. Zo komt er wel een enigszins andere naam, maar de nakomelingen blijven uiteraard wel een bloedband met elkaar hebben. De Vermootes (2 x o) en de Vermotes (1 x o) zijn allen door familiebanden met elkaar verbonden.
Rechtstreeks zijn Eddy en Reginald afkomstig van IJslandvaarder August Vermoote (1867-1935) waarvan ze de achterkleinkinderen zijn. August trok voor het eerst naar IJsland toen hij zeventien was. Zijn laatste reis ondernam hij in 1905, toen hij 38 was. In die relatief korte periode had hij twintig keer de campagne naar IJsland meegemaakt. Toen hij van zijn laatste reis terug thuis kwam, moest hij vernemen dat zijn echtgenote twee maanden eerder overleden was.
Letterkundige Juul Filliaert vluchtte tijdens de Eerste Wereldoorlog weg uit Nieuwpoort en ging schuilen in de Westduinen van Oostduinkerke, waar hij buiten het bereik van de Duitse bombardementen kon blijven. Enige tijd logeerde hij bij August Vermoote die hem over zijn vele reizen vertelde. Zo kwam de schrijver in de ban van de visserij en schreef hij in 1938 ‘De laatste Vlaamsche IJslandvaarders’.
— Focusjournalist Bernard Vanneuville (links) en Flor Vandekerckhove. Bernard
komt uit een groot geslacht van IJslandvaarders. —
3. Eenentwintig Vanneuvilles worden er in Onze IJslandvaarders vermeld. Engelbert Vanneuville was zo’n voortvarende visser en vier van zijn zonen waren dat eveneens.
Het spreekt vanzelf dat veel nageslacht ook buiten de visserij terecht kwam.  Zo komt het dat ook Focusjournalist Bernard Vanneuville zich telg van een IJslandvaardersgeslacht mag noemen.  Zijn grootvader, Achille alias Chieltje, was een van de zonen van IJslandvaarder Engelbert die in de voetsporen van zijn vader stapte en op zijn beurt naar IJsland voer. Chieltje maakte zijn eerste reis in 1901 toen hij achttien was. Hij kreeg meteen zijn vuurdoop, want de D.36 Léontine kwam in een storm terecht die zestig uur duurde. In 1902 vinden we hem op de galette Hélène & Adrienne. Die reis leert ons iets over de inkomsten van de IJslandvaarders. Op 7 september zat de reis erop. Achille had al 242,50 frank voorschot ontvangen en kon na de reis nog 191,30 frank ophalen, na aftrek van 22,50 frank voor het dagelijks rantsoen eau-de-vie. Bruto goed voor 456 frank. Het daaropvolgende jaar viel het dan weer tegen: bruto slechts 370 frank. Terwijl ik die bedragen opschrijf, vraag ik me af of het hier Franse dan wel Belgische franken betreft. Ik contacteer Johan Depotter die me weet te vertellen dat mijn vraag zonder belang is: van 1850 tot 1914 blijkt de waarde van die twee munten identiek te zijn.
Wat moeten we dan verder nog weten om het inkomen van Chieltje Vanneuville een beetje in perspectief te plaatsen? In 1887 kostte een brood 0,32 frank/kg, zo weten we van Jef Klausing, die ons in zijn boek ‘Ach, gij rijke lieden met al uw geld’ ook vertelt dat aardappelen toen 0,13 frank kostten. Een kilo goedkoop vlees was goed voor 1 frank, melk kostte 0,20/liter, kolen betaalde men 2,50 frank per 100 kilo.
Vanneuville verdiende op zee in zes maanden tijd ongeveer 350 à 430 frank netto. Ter vergelijking: Oostendenaars die in die tijd op verse vis gingen jagen, haalden netto, nog steeds volgens Klausing, in de zomer ongeveer 7 frank per zeereis (van acht dagen) binnen, in de winter hielden ze netto iets meer dan 20 frank over en als de vangst extra meeviel kon dat oplopen tot 40 frank.
4. Robert is de kleinzoon van Edward Desaever (1853-1937) die in de volksmond Warten Tanghe genoemd werd. We ontmoeten Nieuwpoortenaar Robert Desaever op de boekvoorstelling in het museum Navigo. Hij benadrukt dat hijzelf ook nog op IJsland gevaren heeft, met name op de O 286 Charles-Henri van schipper Michel Anseeuw. Waarmee de kleinzoon van IJslandvaarder Edward Desaever de enige is uit diens nageslacht die de sprong van de historische IJslandvaart uit Duinkerken naar de moderne IJslandvisserij vanuit Oostende gemaakt heeft. Robert benadrukt het nog eens: ‘Noch mijn vader, noch mijn broers hebben op IJsland gevaren, alleen ikzelf ben in de sporen van grootvader getreden.’
— Robert Desaever nam zelf ook
deel aan de IJslandvaart, maar dan
aan de moderne versie, van uit Oostende. —
Die grootvader had een indrukwekkend parcours gereden. Depotter viste uit dat de man niet minder dan 23 IJslandreizen op zijn actief kon schrijven. En wanneer hij thuis was durfde hij al eens een konijn te stropen. In 1890 had Warten voor het stropen al eens een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelopen en in 1894 werd hij weer betrapt toen hij een strop aan ’t plaatsen was. Op het proces was hij niet aanwezig, want hij was alweer op weg naar Duinkerke om daar in te schepen. In die tijd kon een visser nog naar zijn werk ontsnappen.
5. Op de boekvoorstelling ontmoeten we ook Gerard Driesmans.  Hij woont nu in Rotselaar, maar is uit de Westhoek afkomstig. Zijn grootvader Engel Puystiens, alias De Rosten (°1883), overleed op 22 april 1978 in het bejaardentehuis van De Panne. Hij was toen op een na de laatste nog in leven zijnde historische IJslandvaarder. Zijn eerste reis naar IJsland ondernam hij in 1901. Hij was 18 jaar en oud genoeg voor de dienst. Sommigen waren jonger, zo jong zelfs dat er in 1907 een wet nodig was die verbood scheepsjongens aan boord te hebben die jonger dan 15 waren. In 1908 werden daarop nog vijf inbreuken vastgesteld.
Alsof het leven nog niet hard genoeg was, moesten sommigen tussendoor ook nog het land gaan verdedigen. Dat was ook het geval voor Engel Puystiens die in 1906 in Antwerpen gekazerneerd werd. Geld om tijdens het verlof naar huis te keren had hij niet. ‘Om iets bij te verdienen trok hij ’s zondags naar de Vogelmarkt te Antwerpen. Daar kon je worstelen. Verliezen of winnen, ’t kon hem niet veel schelen. Als hij maar wat extra geld op zak kreeg.’ Those were the days!
6. Betekent dit nu dat alle IJslandvaarders uit de Westhoek in het boek vermeld worden? Depotter inventariseerde er 975 van.  Heeft hij ze allemaal? De grootvader van de bekende Oostendse reder Pros Vanbillemont heette Georges, woonde in de Westhoek en hij was gehuwd met Julia Calcoen. Volgens Pros was die grootvader een IJslandvaarder, maar die naam vinden we in deze twee boeken niet terug. Hoe komt dat?
— Engel Puystiens, de grootvader van Driesmans
was eveneens een bekende IJslandvaarder. —
We gingen het vragen aan Johan Depotter die wel een wandelende encyclopedie van de IJslandvaart lijkt te zijn en ons het volgende zei: ‘Georges Vanbillemont (°Adinkerke, 1883) huwde te Adinkerke in 1907 en week met zijn gezin uit van De Panne naar Oostende na 1922. Vanuit Oostende kan hij IJslandvisser geweest zijn (visbakken- stoomschepen), maar er is over hem niets bekend van IJslandvaart vanuit Gravelines of Duinkerken. Het is bijna zeker dat hij daar nooit aangemonsterd heeft. Mocht Pros daar wél bewijzen van hebben, dan zou ik dat uiteraard graag vernemen. De vader van Georges was Pieter en die was wèl IJslandvaarder, zijn schoonvader Louis van Trieeltjes (Calcoen) eveneens en ook zijn schoonbroer Mong Verhaeghe die huwde met Julia's zus, Bertha Calcoen.’
De Vanbillemonts hebben meer dan één IJslandvaarder geproduceerd, maar Georges was daar wellicht niet bij. In de inventaris vinden we gegevens over Vanbillemonts die David Franciscus (°1865) heten, Henricus Josephus (°1849), de overgrootvader van Pros, namelijk Petrus Jacobus (alias Pier Billeman! °1853), Eduardus Theodoor (°1859), Augustus Henricus (°1862), Engelbertus (alias Beer, °1866), Arthur Franciscus (°1875) en Carolus Ludovicus (Keuntje, °1878).
De zee eiste overigens een zware tol bij die Vanbillemonts. Henri komt in 1868 in IJslandse wateren om het leven: ‘Bij het werk in het want, moesten de lenigsten mee met de stuurman naar boven klauteren om vooral bij de ra’s van de fokkemasten het zeil in orde te brengen. (…) bij de onderra viel Henri plots in zee. Ze gooiden vlug een boei en wat touwwerk in zijn richting, maar in het koude water had de jongen de kracht niet om die te grijpen. (…). Er kwam op 3 oktober 1868 op ’t gemeentehuis van Koksijde een brief toe waarop vermeld stond dat de bezittingen die Henri aan boord had afgehaald konden worden in het bureau van ‘l Inscription Maritime te Duinkerke.’  Eduard kwam dan weer om in internationale wateren en August verdronk rond IJsland toen de D 89 Vaillante in 1888 met man en muis verging. Hij deelde het lot van minstens 130 andere Vlamingen die tussen 1815-1938 niet meer terugkwamen uit IJsland, in de toenmalige volksmond ‘Deugnieteland’ gegeten.
Flor Vandekerckhove

(*) Meer over dit indrukwekkende boekwerk vind je in de blog van De Laatste Vuurtorenwachter. Je komt op die stek terecht wanneer je hier drukt.

‘Onze IJslandvaarders’ werd uitgegeven door Academia Press uit Gent. Het eerste boek bundelt de namen van A tot K, het tweede deel van L tot Z. Het werk is in de boekhandel te koop, alsmede in het visserijmuseum Navigo te Oostduinkerke en bij de toeristische diensten van Koksijde. De twee boeken kosten samen 70 euro.