zaterdag 9 januari 2016

Een vissersgebed

Het regionale weekblad De Zeewacht publiceert wekelijks mijn column Lapkoes. Ik krijg daar nogal wat reacties op die me leren dat de visserij diep in het DNA van de kustbewoners ingebakken zit. 
Freddy Vileyn mag inmiddels in Oudenburg wonen, zijn wortels liggen aan de waterlijn. In de koekendoos waarin familieprullen bewaard worden vindt hij een Franse medaille. In een krantenartikel dat het daar over heeft leest hij dat Emiel Hennaert en zijn grootvader Leopold Van Hove gehuldigd werden omdat ze hielpen bij de redding van Franse piloten die in de Noordzee gevallen waren: ‘De visschers hebben echter gevraagd de plechtigheid uit te stellen tot na Paschen, ’t zij tot na het haringseizoen.’ Ja, zo kennen we ze: het schip gaat altijd voor. 
Van Hove voer als schipper op de O.112, maar de rederij werd stevig in handen gehouden door grootmoeder Augusta Popieul. In een ander krantenartikel staat een in memoriam: ‘Die kranige vrouw hebben we allemaal gekend als een der velen die, terwijl man en zoons op zee waren, te lande moest zorgen dat de zaken geleid werden. En dat deed ze zeer goed. Zonder omwegen durfde ze haar gedacht zeggen.’ Ja, zo kennen we ze: het hart op de tong.
Vileyn stuurt me ook een document dat ik nooit eerder gezien heb, een bladzijde van een handgeschreven versie van het ‘Krachtig Gebed van Keizer Karel tot het H. Kruis en lijden van O.H. Jesus-Christus’. Volgens hem hadden alle vissers dat destijds op zak. Dat is niet verwonderlijk, want de tekst leert ons welke voordelen het gebed zoal kan opleveren. Wie ‘het over hem draagt zal niet haastig sterven, nog in geen water verdrinken, noch in geen vuur verbranden, noch geen venijn zal hem hinderen, noch vallen in de handen zijner vijanden (…)’. Ik kan de voordelen niet allemaal opsommen want het zijn er te veel.
Evenmin mag ik er lichtvaardig mee omgaan, want ‘die er mede spot moet boetvaardigheid doen.’ Vandaar dat ik, boetvaardig als ik ben, die bladzijde hieronder in zijn geheel afdruk. 
Flor Vandekerckhove