Sinds het einde van 2013 verschijnt Het Visserijblad niet meer als maandblad.
zaterdag 14 juni 2014
Geschiedenis van het Oostendse vissersproletariaat
In 1836 telt Oostende 534 vissers, twee keer meer dan in Blankenberge. Derde is Nieuwpoort waar 100 vissers aan de bak komen. Naast de drie havens kent de Vlaamse kust nog talrijke kleine vissersgemeenschappen… zonder haven. Daar worden boten bij laag water op het strand gezet.
De visserij inwikkelt stormachtig. Zijn er in 1836 iets meer dan duizend Vlaamse vissers, dan zijn dat er in 1885 bijna tweeduizend. De opgang is vooral zichtbaar in Oostende waar nu twaalfhonderd mannen regelmatig in zee trekken. Die Oostendenaars kunnen onderverdeeld worden in bootsjouwers die veelal met eenmansgarnaalbootjes in zee gaan of in het beste geval met een ‘schiptje’, in 'vissers-reders' annex hun familieleden die een eigen, groter schip uitbaten en tenslotte in een grote groep proletariërs, zij werken voor rederijen die meerdere zeilboten uitreden. De Oostendse visserij wordt een moderne industrie. Na het slopen van de stadsvestingen wordt in 1870-1785 een schuilhaven (Montgommerydok) gegraven. In 1879 komt de cirkelvormige vismijn (De Sierk) er. Stoomtreinen maken van Oostende het eindstation van spoorwegen die Europa doorkruisen, wat ervoor zorgt dat Oostende, ook voor buitenlandse vaartuigen een gedroomde aanlandingsplaats wordt. De Europese vraag naar verse vis groeit zienderogen. De toepassing van stoomenergie op vissersschepen en de ‘uitvinding’ van het ijs (1874) om vis te bewaren, maken de aanvoer van grote hoeveelheden niet gezouten vis mogelijk. Oostende wordt hèt moderne economisch visserijcentrum van België.
De erbarmelijke levensomstandigheden van het Oostendse vissersproletariaat zijn vergelijkbaar met deze in industriële gebieden. Uit de volkstelling van 1865 blijkt dat men in het visserskwartier soms met meer dan 100 mensen in één huis woont. Voor sommige komt dit neer op het verbazingwekkende getal van 12 mensen in één kamer. De Oostendse volkskundige Omer Vilain drukt het plastisch uit: ‘In deze éne kamer moest men pogen te leven. Men kookte, at, dronk en paarde in die enkele vierkante meters.’ Jef Klausing vult die cijfers aan:
‘In 1885 bedroeg de gemiddelde besomming van een zeilschip 12.300 frank per jaar. De visser kreeg daarvan 867 frank. Maar in 1887 haalde een zeilschip nog maar nauwelijks 11.127 frank, waarvan de visser er 744 toegeworpen kreeg. Maar die visser had natuurlijk ook nog beroepskosten. Zo’n zeilschip ging gemiddeld dertig keer in zee. De panger kostte aan de visser al 8,20 frank per reis. Voor zijn voedsel aan boord betaalde hij dus al meer dan 240 frank per jaar. Kosten voor werkkledij (oliegoed, laarzen) mag je op 140 frank per jaar schatten. De visser verdiende dus gemiddeld netto 364 frank per jaar. Een liter melk kostte toen 20 centiem, een kilo brood betaalde je 32 centiem, goedkoop vlees was 1 frank per kilo waard, kolen kostten 2,5 frank per kilo en de huur van één kamer bedroeg 12 frank per maand.’
Voor elke dag dat hij in zee trok had de visser één frank over. Met die frank kon hij het huurgeld van één kamer betalen, één liter melk kopen en één brood… en het was op.
Het zijn zo’n omstandigheden die de Vissersopstand van 1887 veroorzaken, een uitbarsting in bloed gesmoord. Aanleiding: Britten en Fransen die de Oostendse vismijn met vis overspoelen en de marktprijs drukken, terwijl de zeilschepen maar weinig vangen. Oorzaak: de erbarmelijke sociale omstandigheden. De opstand mag dan uitgelokt zijn door reders die het volk voor hun viskar spannen, de oorzaak ligt wel degelijk in de Oostendse ‘garren’, waar het proletariaat samenhokt. De Vissersopstand is ook geen uniek feit. Elders breken vergelijkbare revoltes uit. Het zijn chaotische gebeurtenissen waarover Emile Vandervelde schrijft dat het uitingen zijn van hopelozen die het beu zijn ‘langzaam te moeten sterven’.
Buiten de stadsmuren is er een ander vissersvolk in de weer. Ook ten westen van Oostende, op het einde van de Belgische kustlijn, werkt men zich te pletter. In 1903 zetten ze in De Panne evenveel vis op het strand af als de vissers van Blankenberge, Heist, Oostduinkerke en Nieuwpoort samen! Genoeg bedrijvigheid om plannen voor de aanleg van een vissershaven te maken. Dat die er niet komt, is van doorslaggevende betekenis voor de Oostendse visserij. In De Panne worden het sleuren beu, een na een zakken de Pannenaars naar Oostende af. Ze worden er de leveranciers van fijne vis.
Die Pannenaars zijn dragers van een andere cultuur. Uit een boekwerkje van 1895:
‘Twee groepen onderscheiden zich, twee soorten mensen: de Oostendenaar en de visser van De Panne. Even sterk als de eerste naar voor treedt als iemand uit de achterbuurten, ongedisciplineerd, wispelturig en levend in beklagenswaardige omstandigheden, even sterk profileert de tweede zich als regelmatig, intelligent, verstandig, in afzondering levend in zijn kraaknette, goed onderhouden hut; en het zou een misdaad zijn om dit hoogstaande morele voorbeeld niet te beschermen en te propageren als een voorbeeld en een model… In tegenstelling tot de Oostendenaars die van cabaret houden, van jenever en van danszalen, leven de vissers van De Panne een kalmer, regelmatiger, eenzamer en rustiger bestaan.’
In Oostende ontwikkelen zich drie visserijen naast elkaar. Ten eerste zijn er de bootsjouwers. Daarnaast reden naamloze vennootschappen vele stoomvaartuigen uit. Zij duwen de grote zeilsloepen uit de visserij weg. De Pannenaars passen zich wonderwel aan, ze reden kleinere eenmastsloepen uit waarmee ze fijne vis op de markt zetten. Ze slagen erin om hun zeilsloepen te moderniseren: eerst door een hulpstoommotor te plaatsen, later een hulpontploffingmotor, nog later een ontploffingvoortstuwingmotor.
De crisis van 1929 maakt duidelijk dat de Oostendse stoomtreilervloot een reus op lemen voeten is. Die crisis brengt alle grote rederijen ten val, met uitzondering van de Pêcheries à Vapeur en de Oostendsche Reederij . Dit schept een nieuw kansje voor de motorvisserij waarvan de overwegend familiale exploitatie een zuiniger uitbating toelaat (de gierigheid van de Pannenaars is in Oostende legendarisch).
Wanneer de scheepsbouw in 1935hernomen wordt, glijdt er een type stalen motortreiler van de werfhelling, dat zich zowel door afmetingen, kracht van de motor, als door de moderne vorm en opvatting onderscheidt. En nadat de zeeën (niet voor het eerst trouwens) tekenen van uitputting tonen, gaan deze motortreilers van 400 pk, richting IJsland, de resterende stoomtreilers achterna. Eerst aarzelend, en alleen in de lente en de zomer, dan steeds stoutmoediger tot tenslotte deze visserij praktisch heel het jaar door bedreven wordt door eenheden van deze scheepsklasse. Marcel Poppe zegt dat ze worden gevolgd door nog kleinere schepen: eenheden van 350 pk, van 300 pk, zelfs enkele middenslagtreilers van 240 pk wagen het een enkele keer in de zomer, met catastrofale gevolgen overigens. Tenslotte is het geen zeldzaamheid meer in één week 10 à 12 IJslanders, groot en klein, in Oostende te zien markten, waarvan de meerderheid motorschepen van minder dan 400 pk.
Na de Tweede Wereldoorlog ondernemen de grote rederijen nog een overlevingspoging door een aantal ‘oliebranders’ (stoomtreilers die gevoed worden met olie in plaats van kolen) in de vaart te brengen. Het mag niet baten: het tijdperk van de stoom ligt definitief achter ons. Wanneer de NV Oostendsche Reederij er in 1951 het bijltje bij neerlegt, wordt de Vlaamse visserij al geleid door de familiale onderneming waarin op zijn Pannesgewerkt wordt. Het Oostendse proletariaat heeft, tegelijk met de grote kapitalistische rederijen, opgehouden te bestaan. Velen zeggen de visserij na WO II vaarwel. Zij gaan aan de slag in de bouw, op de ferryboten, in staatsdienst aan het loodswezen, overal komt men handen te kort om het land weer op te bouwen. De uittocht is massaal, want het tekort aan mankracht wordt op zo groot dat zelfs in de gevangenis opgesloten vissers ingeschakeld worden om mee naar IJsland te varen. Zij komen onder bewaking aan boord, worden in volle zee uit de kajuit gelaten en zien bij hun thuiskomst de gendarmen alweer zwaaien.
Flor Vandekerckhove
[Ik postte dit stukje al in 2014. Eerder stond het in Het Visserijblad. Ik redigeerde het in 2021 en kortte het fel in, ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.]
Wat een knap artikel!
BeantwoordenVerwijderenSuper boeiend verhaal
BeantwoordenVerwijderen