— Dies Decrop (links, met medailles) is actief in het gemeenschapsleven van De Panne. Zijn kapitaal brengt hem naar Oostende waar zijn zonen een waar visserij-imperium uitbouwen. — |
Ons verhaal start in De Panne, tijdens de Eerste Wereldoorlog, waar we aan boord gaan bij schipper Désiré, alias Diesje, Decrop, een kleine, maar ondernemende reder. (3) Dies Decrop (°Adinkerke 28-10-1869 - † Oostende 15-01-1956) is de zoon van Anna Debra en Désiré senior. Het koppel baat een herbergje uit. Maar het ondernemen zit al vele generaties lang in de familie: ‘Gedurende de 17e eeuw treft men eveneens de kaper Inghel Decrop aan die in 1643 een arm verloor tijdens een gevecht op zee. Is het van deze verre voorzaat wellicht dat Dies Decrop zijn karaktereigenschappen erfde? Zijn bekende roekeloosheid en koppigheid, waardoor hij voor niets uit de weg ging, zodat hij een der bekendste vissersfiguren uit De Panne werd. (…) Als eerste visser uit de Westhoek liet hij zijn vaartuig te Grevelingen bouwen, voer naar Lowestoft waar een donkey-ophaalmachine in het vaartuig werd aangebracht.’ (3) Dies trekt reeds als 10-jarige ter zeevisserij. Wanneer hij 17 geworden is voert hij al het bevel over een schip. Hij trouwt en zijn echtgenote Odila Velghe (†22-01-1948) baat een speelgoedwinkel uit. (Net zoals ik hebt ook u ongetwijfeld moeite om u zo’n speelgoedwinkel in het begin van vorige eeuw voor te stellen.)
In de Groote Oorlog tart Decrop regelmatig het oorlogsgeweld om zijn thuishaven van alles te voorzien waaraan daar een tekort is. Hij loodst zijn schip doorheen het oorlogsgevaar om De Panne te bevoorraden. Hij brengt de goederen uit Engeland tot bij ‘het Potje’, waar ze in roeibootjes overgeladen worden. De waar die schipper Dies Decrop vanuit Engeland meebrengt is even duur als schaars en tegen de tijd dat de wereldbrand uitgewoed is, is het gezin rijk geworden. (4) Het kapitaal belegt hij in enkele smacks die hij vanuit
Oostende laat opereren, want
vanuit die stad wordt Europa met vis bevoorraad. Het beheer over de smacks wordt door de ouder wordende
Désiré in handen gegeven van zijn zonen Lucien en Charles. Zij gaan de visserij
van de jaren twintig mee vorm geven.
Het ondernemen zit ook de twee zonen in het bloed en ze
zullen het niet bij de zeilvisserij laten. De tijd van het zeil is voorbij en
op zee zien we twee nieuwe types vissersvaartuigen met elkaar in concurrentie
treden. Enerzijds zijn er de stoomschepen die hun hoogdagen beleven, anderzijds
vindt de ontploffingsmotor hoe langer hoe meer zijn weg naar de kaaien. (5) Het zijn de kleine,
moderniserende reders uit de zeilvaart (zoals Désiré Decrop) die de voorkeur
geven aan de ontploffingsmotor, want aankoop en uitbating van
een stoomschip wegen te zwaar voor kleine zelfstandigen. Kapitalisten
daarentegen investeren bij voorkeur in de stoomvaart (die grotere omzetten maakt dan de
kleinere motorschepen, maar waarvan de aankoop en de uitbating ook veel duurder
is).
Lucien Decrop, zoon van Dies, kiest bij die modernisering dus
in eerste instantie voor de ontploffingsmotor. Op 7 december 1929 groeit uit de
bestaande Pêcheries d’Islande de NV Motorvisserij. Lucien Decrop die er de
leiding van neemt loopt hard van stapel. In dat jaar laat de rederij de O 291
Teniers & Jordaens bouwen. Tussen 1929 en 1931 brengt de onderneming nog
eens vijf motorschepen met schildersnamen in de vaart: O 292 Van Eyck; O 293
Vanderweyden; O 294 Vander Goes; O 295 Memlinc; O 296 Breughel. (6) Daar blijft het niet
bij. Het is ook diezelfde rederij die voor WOII het grootste motorschip van de
vloot in de vaart brengt. De O 297 Rubens verlaat in 1938 de scheepswerf
Béliard. Deze Rubens is goed voor 320 bt en 700 pk. (7)
De touwfabriek van de familie Decrop zal honderden Oostendenaars tewerk stellen. |
De ontploffingsmotor is in opmars en de stoomvisserij verkeert
in neergang. Slechts twee rederijen zijn op het einde van de jaren dertig nog
actief in de stoomvaart (Pêcheries à Vapeur en Oostendsche Reederij); het
aantal stoomschepen is gezakt van 36 in 1931 tot 16 in 1939. Maar tegen het
einde van de jaren dertig doet zich op de scheepsmarkt een opportuniteit voor.
De rederijen krijgen de kans om in Engeland tegen spotprijzen oude
stoomtreilers aan te kopen. Decrop laat het buitenkansje niet liggen en de
Motorvisserij schaft zich drie stoomtreilers aan: O 296 Van Oost, O 298 Van
Dyck, O 299 Van Orley. (8)
De vloot van de NV Motorvisserij krijgt in de Tweede
Wereldoorlog rake klappen.
De O 293 Vander Weyden, O 297 Rubens, O 299 Van Orley blijven achter in het geweld. (9) Wie het dynamisme
wil smaken dat de sector in die tijd uitstraalt moet maar eens volgend rijtje aflopen.
Onmiddellijk na de oorlog
bestelt Motorvisserij in Engeland twee grotere en twee kleinere
stoomtreilers. In 1946 laat Decrop inderdaad alweer vier schepen
bouwen (O 297 Rubens, O 299 Breughel, O 293 Van der Weyden, O 294 Van Orley). Toen de eerste van deze treilers, de O
297 Rubens op 8 juli 1946 in de vaart kwam was dit de grootste
treiler tot dusver in ons land uitgebaat. (10) In 1947 chartert hij
nog eens drie vaartuigen: O 301 James Ensor, O 302 Frans Courtens, O 303 Artan. In 1948 komen de O 304 Laarmans en
de O 305 François Musin de vloot vervoegen (in datzelfde jaar worden de verouderde O 296 Van Oost en O 298
Van Dyck verkocht). (11) Al in 1950 volgt de modernisering: de O 298 Van Dyck (1950), O 293 Van Eyck
(1951), O 294 Van Orley (1951), O 395 Van der Weyden (1954). (12)
Tegelijk krijgen we een sector waarin de oorspronkelijke, kapitalistische
‘stoomrederijen’ een voor een verdwenen zijn. Alleen de Motorvisserij van
Decrop reedt nog zes stoomschepen uit. Meer nog, in 1957 brengt de rederij de
twee grootste stoomtreilers die ooit in ons land werden ingezet in de vaart, de
zusterschepen O 297 Rubens en O 299 Breughel, eenheden van 769 brutoton, 188
voet lengte tussen de loodlijnen en aangedreven door een stoommachine van 1450
pk. Het tijdperk van de stoom ligt dan, zoals gezegd, nochtans al achter ons.
De tijd van de massale visaanvoer is voorbij en het tijdperk van de schaarste
(die later aanleiding zal geven tot het opleggen van de beruchte quota) is
aangebroken. De rederij poogt nog de massale aanvoer aan te houden door de
visserij te verleggen naar de Bereneilanden, Groenland en in 1959 zelfs
Labrador. Tevergeefs. De proefnemingen mislukken, deels door onvoldoende
vangsten, deels door slechte markten. De laatste stoomtreiler (O 298 Van Dyck) trok op 14 januari 1964 voorgoed naar Engeland. Daarmee werd een belangrijk hoofdstuk van onze visserijgeschiedenis afgesloten. Het tijdperk van de stoomvisserij (1884-1964) had tachtig jaar geduurd. (13) In 1950 moderniseert Decrop de
vloot: de O 298 Van Dyck (1950) is de eerste in de rij. Volgen nog de O 293 Van
Eyck (1951), O 294 Van Orley (1951) en O 395 Van der Weyden (1954).
Het kantoor van Decrop bleef tot het begin van de XXIste eeuw onaangeroerd. |
De ondernemingsijver van Lucien Decrop bleef uiteraard niet
onopgemerkt en toen op 29 november 1938 het Verbond der Reeders Vereeniging gesticht werd, was het niet meer dan logisch dat ‘het voorzitterschap aan den heer L. Decrop opgedragen werd’.
Maar de activiteit van de
familie Decrop heeft zich niet
beperkt tot de rederij. In 1947 wordt het herstellingsbedrijf ‘Scheepsmetaalwerken’ opgericht. In
datzelfde jaar ziet de ‘Frigorifères
du Littoral’ het daglicht. Decrop was de eerste ondernemer die in België
een fabriek oprichtte voor het diepvriezen van vis. De merknaam Crop’s van de visverwerker werd alom
bekend. Ostend Stores & Rope Works
is al sinds 1922 in handen van de familie. Maar als het bedrijf op 28 oktober 1961
in Oostende de nieuwe fabrieksgebouwen opent zijn de kolommen van de
plaatselijke pers te klein om de lof van de ondernemer te zingen. Lucien wordt
niet minder dan de ‘prins van de
industrialisatie van Oostende’ genoemd. (14) Dat valt licht te begrijpen,
want de ‘touwfabriek’ zette in het industriearme Oostende destijds vele honderden mensen te
werk. De meeste van die ondernemingen zijn intussen wel ter ziele gegaan, maar
sommige nog niet zeer lang. Ostend
Stores hield het als Multinet nog
tot enkele jaren geleden uit. Maar ook het vandaag nog steeds florerende Morubel werd door Decrop gesticht.
Door deze brede waaier van activiteiten beperkte de
maatschappelijke positie van Decrop zich niet tot deze van voorman van de
reders ter zeevisserij. Dat vernemen we uit het Franstalige dagblad La Métropole
dat in 1955 uitgebreid over de visserijsector rapporteert. De inleiding wordt
in die krant geschreven door M.L.P.H. Decrop, die omschreven wordt als le président de la Fédération nationale de la pêche, de
l’industrie et du commerce du poisson.
(15) Daarnaast hebben zijn activiteiten hem tot boven in de
Europese top van de ‘touwsector’ gebracht. Zo zien we in een ander Franstalig
blad dat hij ook voorzitter genoemd wordt van de Working Committee Hard Fibre van de OECE en de Fédération Européenne des Filatures de Fibre
Dure (Fidufil) (16) Dat we deze informatie vinden in Franstalige kranten toont
aan dat de familie Decrop intussen tot de ondernemerselite van de natie
gerekend mag worden; een elite die in die tijd nog Franstalig is en waarbij de
nazaten van de kleine Pannenaar Diesje Decrop zich graag aansluiten.Tegelijk
verdwijnt het familiekapitaal langzaam maar zeker volledig uit de visserij en
gaat het op zoek naar meer renderende oorden. De inmiddels verfranste familie Decrop
heeft het einde van de sector niet afgewacht om zich eruit terug te trekken.
(1) Flor Vandekerckhove, Het leven en werk van Arseen ‘Tjène’
Blondé, in Bood & Rozen, 2012/1, ps 54-65.
(2) Arseen Blondé in HvVB XI/2011;
Paster Pype in HvVB I/2012; John Bauwens in HvVB III/2012; Aspeslagh in HvVB
VII/2012; Baels in HvVB VIII/2012; Duribreux in HvVB IX/2012.
(3) Over Désiré Decrop (1869-1956),
vader van Lucien en Charles, publiceerde HVB een in memoriam in de editie van 20
januari 1956. Ook in HVB 1999/ XI/p.11 beschreven we ’s mans levensgeschiedenis.
(4) Désiré Decrop, Markante figuur
uit de visserij van De Panne, in Duinengalm, katholiek maandblad voor de
bevolking van De Panne, nummer 27, maart 1956.
(5) Marcel Poppe, Van mannen en
van de zee, tweede druk, Oostende 1982, p. 24: ‘Over geheel de kust waren er in
1920 in
totaal 33 stoomschepen, 275
zeilsloepen en 17 motorboten.’
(6) Ib. p. 33. Alle goed voor130 bt,
240 pk, 93 voet tussen de loodlijnen. Terloops merken we op dat we in de
levensbeschrijving die wijzelf
destijds over Désiré Decrop
gepubliceerd hebben (HVB 1999/
XI/11) wel zeer kort door de bocht
gegaan zijn toen we schreven:
‘Na 1918 bracht hij te Oostende enkele
smacks in de vaart. Nog later investeerde hij zijn geld in stoomtrawlers.’ Dit
mag juist zijn, maar er werd door ons dan wel eerst een grote periode weggegomd
waarin het kapitaal van Decrop in motorschepen geïnvesteerd werd. De rederij
van de familie Decrop heette dan ook niet voor niets NV Motorvisserij.
(7) ib. p. 34.
(8) Het gebeurde 50 jaar geleden.
NV Motorvisserij bestaat 25 jaar, in HVB 2004/XII/p. 26.
(9) ib. p. 26. In 1939 ging ook de
O 294 Van der Goes verloren en werd de O 296 Breughel verkocht.
(10) Marcel Poppe, Van mannen en
van de zee, tweede druk, Oostende 1982, p. 40. Deze Rubens was 50,60 meter
lang, en voer op een stoommachine van 850 pk. Deze nieuwe stoomschepen waren veel
moderner dan hun voorlopers. De stoom werd met olie opgewekt, in plaats van met
kolen. Ze werden daarom de ‘oliebranders’ genoemd.
(11) Het gebeurde 50 jaar geleden.
NV Motorvisserij bestaat 25 jaar, in HVB 2004/XII/p. 26. In 1949 werden de drie
gecharterde schepen weer aan de staat overgemaakt. De O 295, O 290 en O 292
werden verkocht. De O 304 ging verloren. Niet minder dan tien mensen lieten
daarbij het leven.
(12) ib. De oudere Van der Weyden,
van Orley en Jordaens werden verkocht.
(13) Marcel Poppe, Van mannen en
van de zee, tweede druk, Oostende 1982, p 45.
(14) ‘Ostend Stores &
Ropeworks, de grootste en de meest moderne touwslagerij van Europa plechtig
geopend te Oostende’, in het Nieuwsblad van de Kust, 2 november 1961, p. 11.
(15) La Métropole, édition
spéciale; 1 april 1955.
(16) Le Phare dimanche, 6 juli 1952.
(16) Le Phare dimanche, 6 juli 1952.
Interessant!
BeantwoordenVerwijderenInteressant!
BeantwoordenVerwijderen