zondag 23 augustus 2015

Leven en werken van reder John Bauwens


Stoomtreilers van de PV aangemeerd voor de gebouwen van de Froid Industriel en de Pêcheries à Vapeur (datum onbekend). Op de voorgrond zien we de O 76 Prosper. (Foto Collectie Navigo)

In 1663 werd Roger Bauwens burger van Oostende. Daarmee is het moment gemarkeerd waarop de Bauwens de maritieme geschiedenis van de stad mee begonnen uittekenen. De familie werd vooraanstaand in Oostende en voerde er zelfs een eigen blazoen. De familie van John Bauwens was vergroeid met de zee. De Bauwens waren zelfs verwant aan de beroemde Oostendse kapersfamilie Van Maestricht. (1)  
John werd geboren op 31 maart 1866, in het gezin van Philippe Jacques Bauwens en Marie Louise Bens. Zijn vader en grootvader waren kapiteins ter lange omvaart. Vaartuigen, de zee en de familie Bauwens zijn dus historisch met elkaar verbonden.
John Bauwens (°1866 - †1955) 
Die traditie werd al vlug verder gezet door de jonge John. Al in 1883, toen hij nog maar 17 was, bouwde hij al, samen met zijn broer, een sloep. Twee jaar later begon hij aan het serieuze werk. De sloep ‘Naar mijn genoegen’ kreeg een stoomlier aan boord, wat door andere Oostendse reders als het werk van een waaghals aangezien werd. Maar die waaghals bleek vooral veel commercieel vernuft te hebben. In 1885 liet hij op de Oostendse werf De Coene zijn eerste stoomtreiler bouwen, de O 30 Elisabeth (later herdoopt tot O 30 Louise-Marie), een schip met een open houten romp, voortgedreven door een ‘compoundmotor’; in die tijd een vooruitstrevend initiatief. De O 30 was wel niet het eerste stoomschip dat in Oostende ter zeevisserij voer, maar wel het eerste dat in Oostende gebouwd werd. (2) Tegelijk stichtte John de rederij Bauwens, Pottier & C° die het vaartuig zou uitbaten.
Dat dit nog maar het begin was van een spectaculaire carrière blijkt uit de tweede vennootschap die hij in dat jaar opricht, deze keer met ene August Van de Walle. Het bedrijf wordt een touwslagerij en een producent van zeilen. (3)
Op 13 juni 1896 wordt het kantoor van de Brugse notaris Jules Jacqué bezocht door zes ondernemende West-Vlamingen. Voor hem zitten de jonge Oostendse reder John Bauwens, de eveneens uit Oostende afkomstige dokter Prosper Bouckaert, Auguste Van de Walle, ook reder te Oostende en de Bruggelingen Emmanuel De Cloedt, aannemer van baggerwerken, Albert Stevens, pleitbezorger bij de rechtbank van eerste aanleg en Gerard Vlietinck, consul van Chili. Zij stichten er de rederij Pêcheries à Vapeur (PV). Het kapitaal bedraagt 500.000 frank, verdeeld over 500 bevoorrechte aandelen en 500 gewone. John Bauwens wordt directeur van de onderneming.
Tegen de tijd dat de XIXde eeuw ingewisseld werd voor de XXste had deze rederij al tien vaartuigen in dienst: O 20 Alphonse (schipper E. Bailleul), O 55 Prosper (schipper Deroo; de O 55 verging op 21 mei 1901 bij een aanvaring ten oost-noord-oost van het lichtschip Borkum), 0 81 Emmanuel  met schipper Ponjaert (het schip dat pas op 20 juli 1898 in de vaart kwam zou al op 14 januari 1899 op de Doggersbank vergaan), O 82 Albert (schipper M. Coopman), O 85 Gabrielle (schipper A. Coopman. Het in de noot 3 vermelde Visserijblad heeft het over de O 83 Gabrielle, schip dat op 29 november 1903 bij de Doggerbank verdwenen is. De verwarrende nummering heeft misschien met maken met het feit dat Bauwens de vergane schepen al vlug liet vervangen door andere, waarbij misschien wel namen aan nieuwe registratienummers gekoppeld werden), O 86 Isa met schipper C. Poelaert (de O 86 verdween in januari 1912 ten oosten van het licht Whitby), O 88 Bernard (schipper A. Declercq), O 89 Gerard (schipper J. Declercq), O 97 Marie-Louise (schipper L. Dedrie) en O 99 Pecheries à Vapeur X met schipper P. Defer (de O 99 verdween op 9 november 1912 ten zuiden van Beachy Head).
Bauwens besefte als eerste dat het tijdperk van de stoomtreilers voorbij was. In tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden bestond de Pêcheries à Vapeur op den duur volledig uit motortreilers. (foto collectie Navigo)
De vennootschap was niet alleen productief, maar ook winstgevend. In vier jaar tijd werd in de PV een totale brutowinst van 3.268.817 goud(!)franken geboekt. Dat betekent niet dat alles van een leien dakje gelopen was. Bauwens was een pionier. Hij experimenteerde. In 1898 richtte hij een ‘Lofotenexpeditie’ in waarmee hij de aanvoer van ‘moruwe’ (gezouten kabeljauw) in Oostende wilde herstellen. De stad had ter zake immers een stevige reputatie te verdedigen. De Noordzeebanken en de Doggersbank (waar de Oostendse zeilschepen in de zomer heentrokken om daar op kabeljauw te jagen) waren inmiddels echter uitgeput. In 1877 bedreven nog 140 schepen deze visserij en ze brachten in dat jaar 9.500 vaten kabeljauw aan de wal. In 1892 voerden 19 schepen nog slechts 544 vaten aan.
In 1898 zond John Bauwens twaalf Oostendse schepen en een kuiper naar de Lofoten. Daar kochten ze alle grote kabeljauw op en zoutten ze op de Oostendse manier. In totaal stuurden ze per vrachtschip 3.500 vaten naar Oostende waar nu wekelijks weer 300 à 500 vaten moruwe te koop gesteld werden. Het werd geen succes. De kopers, die wisten dat er nog een reserve stond te wachten, boden onvoldoende om de zaak rendabel te maken. Het experiment kreeg geen navolging.
Bauwens zou bij de aanvang van WO II zijn krachttoer uit de Eerste Wereldoorlog niet kunnen herhalen. De Duitse Wehrmacht was te vlug opgerukt om een ordentelijk vertrek uit Oostende te organiseren. De O 89 Freddy (foto, met dank aan Dirk Reunbrouck) werd door een vliegtuigaanval beschadigd. Het kantoorgebouw van de rederij werd compleet vernietigd.

Hij experimenteerde nog meer. In de schoot van de PV richtte hij in 1900 een eigen werkplaats op waar er o.a. stoomketels autogeen aan elkaar gelast werden, indertijd ook al een nieuwe techniek. Hij was een van de eerste reders die een ontploffingmotor aan boord van een  treiler plaatste (in 1907 op de O 200 Pionnier van de rederij Bauwens & Van de Walle. (4) Waarmee hij het begrip ‘mixteschepen’ lanceerde, vissersvaartuigen die zich zowel met een motor als onder zeil voortbewogen.
In 1907 liet Bauwens de eerste koelinstallatie plaatsen aan boord van een vissersvaartuig (O 87 Marcelle). In datzelfde jaar startte hij ook een vishandel om zelf de marktorganisatie in handen te krijgen. De rederij nam ook een belang in de vennootschap Nordiana die zich specialiseerde in het verwerken van traanolie van kabeljauw. Bauwens stuurde in datzelfde jaar ook voor het eerst treilers naar de Witte Zee en naar Marokko.
John Bauwens is een geëngageerd sociaal-liberaal. Hij engageert zich op maatschappelijk vlak en zal in de loop van zijn leven tal van functies in het maatschappelijk leven van de stad bekleden. (5) In 1906 sticht hij, samen met (toen nog) prins Albert, het Koninklijk Werk Ibis. (6)
In zijn ondernemingen zet hij zijn pionierswerk verder. In 1910 neemt hij deel aan de ‘Internationale Tentoonstelling van Brussel’ en vestigt daarmee internationale aandacht op de Vlaamse visserijsector. Nog in die periode wordt de haringvisserij, die eertijds door de vissers van de Westhoek bedreven werd maar sinds 1851 opgehouden had te bestaan, nieuw leven ingeblazen. De ondernemer haalt een ervaren bemanning uit de Westhoek naar Oostende en laat hen met de Pionnier II op haring vissen.
In 1913 is hij de eerste reder die radioapparatuur inschakelt en zorgt voor een opleiding van marconisten. In 1913 stuurt hij de O 130 Jacqueline naar Belgisch Congo om er de visserijmogelijkheden te onderzoeken. Het zou op 20 februari 1920 aanleiding geven tot de oprichting van de ‘NV Pêcheries à Vapeur du Congo belge’.
Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bekomt hij van de Bulgaarse regering het alleenrecht om aldaar de zee en de binnenwateren te bevissen en met zijn NV ‘Pêcheries en Bulgarie’ stuurt hij er zijn Oostendenaars naartoe. Op de valreep van WO II is er ook nog de oprichting van de ‘SA Froid Industriel’ waarmee Bauwens zelf voor de ijsbevoorrading van zijn schepen wil zorgen. De concrete werking van de ijsfabriek moet evenwel wachten tot het oorlogsgeweld voorbij is.
Bij het uitbreken van WO I lag heel de Oostendse visserijvloot tegen de kaai en de O 130 Jacqueline van de PV was op terugweg van Congo. Op het stadhuis beslisten overheid en reders om een uittocht naar Engeland te organiseren om te beletten dat het visserijkapitaal in handen van Duitsland zou vallen. Omdat niet alle vissers het gevaar van de overtocht (U-boten!) wilden trotseren moesten er ook veel nieuwe bemanningsleden gezocht worden. John Bauwens organiseerde de uittocht van de PV-schepen systematisch: ‘Op 5 september vertrok de O 87 Emmanuel met opdracht te vissen en te lossen in Milford Haven. Op 6 september vertrok de O 81 Isa met opdracht te vissen en in Swansea te verkopen. Op 8 september vertrok de O 85 President Stevens [naam van de voorzitter van de Raad van Beheer van de PV, N.v.d.R.]  met bestemming Milford haven, dezelfde dag gevolgd door de O 83 Marcelle. Op 9 september waren het de O 82 Gaby en de O 131 John die naar Milford Haven afvoeren. De O 97 Marie Louise vertrok gelijktijdig doch kreeg de opdracht eerst te gaan vissen en in Engeland te verkopen. Op 23 september liep de O 87 Emmanuel terug binnen van de visserij, doch vertrok reeds de volgende dag naar Milford Haven met aan boord familieleden der bemanning. Intussen had het Belgisch leger Antwerpen ontruimd (…)’ (7) Het PV-schip O 130 Jacqueline dat teruggekeerd was uit Congo voer op 13 oktober de haven van Oostende uit. De beroemde Oostendse kapitein Arseen Blondé had 500 vluchtelingen aan boord.

De O 83 Surveyer. In 1952 had de rederij al zijn stoomtreilers verkocht en bestond de PV-vloot nog volledig uit motortreilers die uiteraard ook de kentekens PV op de schouw hadden staan. (foto collectie Navigo)

In Engeland organiseerde John Bauwens de uitgeweken Belgische visserijsector, waarbij zijn organisatietalent zwaar op de proef gesteld werd: de oorlog dreef de kosten op, matrozen werden opgeëist om dienst te nemen op de patrouilleschepen, er was een staking, de vakbeweging stak zijn kop op, maar de visserij werd wel degelijk opgestart, zij het dat er zo nu en dan ook moest gevochten worden: zowel de O 130 Jacqueline (kpt Arseen Blondé) als de O 81 Isa (schipper Louis Dedrie), de O 131 (schipper Pierre Pincket) en de O 85 Président Stevens waren betrokken bij gevechten met duikboten. In totaal werden niet minder dan 325 bemanningsleden van koopvaardijschepen door treilers van de PV gered. Bovendien werden drie koopvaardijschepen naar een veilige haven gesleept. De O 85 genoot de eer het grootste aantal mannen met één enkele tussenkomst gered te hebben door op 29 juni 1915 niet minder dan 125 man van het getorpedeerde stoomschip Armenian aan boord te nemen. (8)
Van de acht PV-schepen die in 1914 uitgeweken waren bleven er in 1919 nog zes over. De O 131 John was vergaan bij een aanvaring en de O 83 Marcelle was door een duikboot getorpedeerd.
Voor de Eerste Wereldoorlog kende de PV nauwelijks concurrenten die op gelijk niveau werkten. Er was natuurlijk wel reder Henri Aspeslagh die ook al gauw stoomschepen uitreedde, maar diens rederij was toen nog niet tot volle ontplooiing gekomen. (9) In 1914 had Aspeslagh vijf schepen, de PV had er twee keer zoveel. Verder waren er nog de ‘Pecheries d’Islande’ (van J. Baels, gesticht in 1906. Die rederij telde in 1914 vier schepen), Golder had drie stoomvaartuigen. Delta (gesticht in 1908) had in 1914 twee schepen. Nieuw waren de ‘Pêcheries du Nord’ (gesticht in 1913) en de eveneens in 1913 opgerichte ‘Compagnie Nationale de Chalutiers à Vapeur’. (10)
Na de oorlog schoten de nieuwe rederijen van stoomschepen evenwel als paddenstoelen uit de grond. In 1919 werden de ‘Pêcheries des Flandres’ en de ‘Pêcheries à Vapeur Zeester’ gesticht; in 1920 kwam daar de ‘Union des Pêches Maritimes’ bij, in 1921 gevolgd door de ‘Armement Ostendais’ (11) en de S.A. Noordzee’. In 1923 nam de nieuwe ‘Pêcheries Ostendaises’ de rederij Aspeslagh over.
In 1919 vervoegden twee in Engeland gekochte schepen de vloot van de PV. Op 10 februari 1920 trok de O 130 weer naar Congo. (Het werd geen succes en in 1924 werd het schip verkocht.) In 1921 stichtte sociaal-liberaal John Bauwens de ‘Caisse d’assurance et de retraite’, een voorzorgskas waarvoor een deel van de winsten van de PV apart gezet werden. In datzelfde jaar begon ook de ijsfabriek aan de werkzaamheden. Met twee andere rederijen stichtte de PV ook de verzekeringsmaatschappij Assurance mutuelle maritime en het vandaag nog steeds bestaande Industrielle des Pêcheries, herstellings- en onderhoudswerkhuizen voor visserijvaartuigen.
In 1923 komt er een andere O 88 John en in Langerbrugge wordt een nieuw schip besteld, de O 89 Annie, een kleiner vaartuig, maar wel met een ontploffingsmotor. Het werd een succes en Bauwens liet later, voortbouwend op die ervaring,  nog een motorschip, O 85 Marcelle, bouwen.

De stoomtreiler O 98 van de Pêcheries à Vapeur, met het kenteken van de rederij op de schouw.

John Bauwens had immers al gauw aangevoeld dat, wilde hij een leidende positie behouden, hij zijn vloot niet op dezelfde (stoom)leest mocht blijven schoeien. Daarom had hij de studie van de motorvisserij hervat, steunend op de vooroorlogse ervaringen met zijn Pionnier. Eerst experimenteerde hij op kleinere schepen (O 89 Annie, 100 pk), maar in 1929 voegde hij aan zijn vloot de eerste diepzeetrawler met motoraandrijving toe: de O 89 Freddy (eerder eigendom van de Pêcheries d’islande waarvoor het onder de naam O 207 Windroos gevaren had. Bauwens liet er een ontploffingsmotor in plaatsen). Wellicht is dat de belangrijkste stap ooit geweest om de Belgische diepzeevisserij te hernieuwen.
Intussen werden schepen verkocht en andere aangeschaft, ook werd er verder geëxperimenteerd. Zo stichtte Bauwens in 1926 samen met anderen ‘La marée fraiche’ die de vishandel moest hervormen. Het experiment mislukte.
Op de drempel van de crisisjaren telde de PV-Vloot 16 schepen. Ook in de visserij sloeg de crisis toe. Toch waren er ook lichtpunten. Een ervan was de bouw van een nieuwe vissershaven die op 15 september 1934 in Oostende ingehuldigd werd. De nieuwe infrastructuur had een positieve invloed op het bedrijf en sommige rederijen sloegen weer aan het bouwen.
De PV liet in 1934 op de Boelwerf te Temse weer een nieuwe O 88 John bouwen. Het schip (197 brt, met Carelsmotor 500 pk) heette revolutionair te zijn. Voor de PV was de nieuwe haveninstallatie ook reden om haar kantoren en magazijnen vanuit de stad over te brengen naar de Rederijkaai die later Hendrik Baelskaai zou gaan heten.
Er volgden nog nieuwe schepen, O 86 Georges-Edouard in 1936 en O 80 Duchesse de Brabant in 1937. Dit was weer een stoomtreiler, tweedehands gekocht in Engeland waar dat soort treilers in die tijd als waardeloos van de hand gedaan werden. Er werden er nog enkele gekocht en op de drempel van de Tweede Wereldoorlog beschikte de rederij over twaalf eenheden, waarvan zeven motortreilers.
Bauwens zou zijn krachttoer uit WO I niet kunnen herhalen. De Duitse Wehrmacht was te vlug opgerukt om een ordentelijk vertrek uit Oostende te organiseren. De O 89 werd door een vliegtuigaanval beschadigd (foto). Het kantoorgebouw van de rederij werd compleet vernietigd. De rest van de vloot vluchtte het zeegat in. De O 92 Graaf van Vlaanderen en de O 86 Georges-Edouard werkten mee aan de ontruiming van Duinkerken. De O 80 Duchesse de Brabant, de O 82 Raymond, de O 92 Graaf van Vlaanderen en de O 98 Marie-Louise werden in de Britse oorlogsvloot ingeschakeld. De O 88, O 87 en O 86 mochten wel uit vissen gaan, maar dan wel voor rekening van de Regie van het zeewezen die de vaartuigen in beslag genomen had.
De twee schepen die de PV in België moest achterlaten gingen verloren. Ook in Engeland werden er zware verliezen geleden. De O 85 liep op een mijn. De O 86 strandde op IJsland, de O 88 verging door een vliegtuigaanval.
In 1946 vierde de PV haar vijftigste verjaardag. De rederij hield aan de oorlog zeven schepen over: vier stoomschepen en drie motortreilers. Alhoewel ook zoon Raymond nu in de rederij ingeschakeld werd, was het nog steeds de 80-jarige John die het stuur in handen hield. En hij bleef voortvarend. Oudere schepen werden verkocht, andere werden aan de nieuwe situatie aangepast en in 1947 (in zes maanden tijd!) werden er op de Boelwerf voor de PV vier nieuwe schepen gebouwd.

De vloot PV-schepen, keurig op een rij. Op de voorgrond zien we de O 76 Prosper, daarna de O 81 Isa, de O 82 Gaby… (datum onbekend).

Vlugger dan gedacht trok de internationale handel zich weer op gang en de visserij, die na de oorlog een korte opleving gekend had omdat ze het voedseltekort kon indijken, stortte in. Er was niet alleen geen vraag meer naar vis, de visgronden in de Noordzee bleken al gauw dusdanig verarmd dat ook veel (te) kleine middenslagschepen naar IJsland moesten trekken, al te veel met catastrofale gevolgen.
In 1948 organiseerden de reders een lock out (12) die van april tot mei zou duren. Ook de PV van Bauwens nam eraan deel. In het visserijbedrijf kwamen 3.000 mensen zonder werk te zitten. Niet alleen vissers werden werkloos, ook de ijsfabrieken, touwslagerijen en herstellingswerven lagen stil. De actie had geen enkel resultaat, ook omdat de vishandelaars hun vis gewoon in het buitenland gingen kopen. Op 24 mei gingen de schepen weer in zee.
Voor de PV betekende de nieuwe economische situatie dat de drie resterende stoomtreilers gedurende lange periodes aan de kant moesten blijven liggen.
Tegen het einde van 1952 had de PV de resterende stoomschepen verkocht en beschikte de rederij nog uitsluitend over motortreilers: O 83 Prince de Liège, O 85 Pasteur, O 86 Edison, O 88 Curie, O 89 Maconi en O 92 Graaf van Vlaanderen.
Op 7 oktober 1952 werd weer een vaartuig onder de naam John te water gelaten. De nieuwe O 81 John mat 56,50 meter, liep 13,75 knopen, kon 150 ton diesel bunkeren om een Carelsmotor van 1.091 pk aan te vuren. Bauwens zag hiermee zijn 47ste vaartuig zee kiezen. Het zou tevens zijn laatste zijn.
John Bauwens stierf op 3 augustus 1955. Hij werd naar eigen wens in eenvoud begraven. In een later gehouden dienst werd hulde gebracht aan deze grote persoonlijkheid. Vanaf zijn dood tot aan de rouwhulde hingen de vlaggen op alle officiële Oostendse gebouwen en op alle vissersvaartuigen halfstok.
In HVB werd een uitgebreid artikel aan de overledene gewijd. Pros Vandenberghe zei het toen zo: Nu staat zijn zetel leeg en is het taaie hart stilgevallen. Zijn leven was een getuigenis van wat een bedrijf kan, een bewijs van de waarheid van Zijn woorden die een testament zijn voor elke reder: “Wij vragen geen geld en geen aalmoezen aan de Staat. Het is ongezond een bedrijf te doen leven op subsidies. Dat is niet de oplossing van onze problemen. Wij verlangen enkel van de regering dat zij in haar economische politiek ook rekening houde met de belangen en de vraagstukken van de zeevisserij en dat zij de maatregelen zou treffen welke aan de visserij de gelegenheid geven zichzelf te redden”.’ (13)
Later werd de stedelijke visserijschool in Oostende naar hem genoemd. Zijn werk in de visserij werd verder gezet door zijn zoon Raymond.
In 1960 werden door de PV nog twee vaartuigen te water gelaten, waarmee de kaap van de vijftig schepen gerond werd. Toen de rederij haar 65-jarig bestaan kon vieren, telde de grootste rederij ter zeevisserij die België ooit gekend heeft nog altijd negen schepen.
Flor Vandekerckhove

(1) Walter Debrock, De Oostendse kapers, p. 67. Oostende, Uitgeverij De lachende visch, 1994.
(2) Marcel Poppe, Van mannen en de zee, Een eeuw Vlaamse Zeevisserij, p.11. Uitgeverij Het Visserijblad, 1982.
(3) P.V. (Pros Vandenberghe?) Onze oudste Rederij telt dit jaar 65 jaar, Geschiedenis der N.V. Pêcheries à Vapeur, in Het Visserijblad, 28ste jaargang, nr 52, 30 december 1960.
(4) Poppe, p.19.
(5) Hij was o.a. actief bij de werking van de zeescouts in Oostende. In ‘Be prepared, De merkwaardige geschiedenis van de sea-scouts van Oostende’ (Evert de Pauw) lezen we: Nog lange tijd stonden de meer conservatieve geledingen van de maatschappij erg argwanend tegenover die Angelsaksische jeugdwerking met zijn progressieve principes. Het is dan ook niet verwonderlijk dat scouting op de meeste steun kon rekenen bij progressief-liberaal gezinde burgers. In Oostende behoorden Jules Gioannora, Arthur Kockenpoo, Jacques De Cock, de families Serruys, Bauwens en Lanoye onmiskenbaar tot deze categorie.’ (http://www.vliz.be/imisdocs/publications/139475.pdf)
(6) Robert Coelus, De Ibis-story 1906-1981.
(7) P.V. p.11.
(8) Ib.
(9) Raymond Vancraeynest, ‘De geschiedenis van de rederij Aspeslagh – Deceuninck’, ongedateerd.
(10) Poppe, p.17.
(11) De NV Oostendsche Reederij. Over het ontstaan van deze merkwaardige rederij hadden we het eerder al in HVB: Flor Vandekerckhove, ‘Het leven de de werken van Arseen, alias Tjène, Bondé’ in HVB  XI/2011, p.5 e.v.
(12) Een lock-out is een staking van de werkgevers, waarbij het personeel door het patronaat belet wordt te werken.
(13) Pros Vandenberghe in Het Visserijblad, 5 augustus 1955.

1 opmerking: