Stoomtreilers van de PV aangemeerd voor de
gebouwen van de Froid Industriel en de Pêcheries à Vapeur (datum onbekend). Op
de voorgrond zien we de O 76 Prosper. (Foto Collectie Navigo)
|
In 1663 werd Roger Bauwens burger van Oostende.
Daarmee is het moment gemarkeerd waarop de Bauwens de maritieme geschiedenis
van de stad mee begonnen uittekenen. De familie werd vooraanstaand in Oostende
en voerde er zelfs een eigen blazoen. De familie van John Bauwens was vergroeid met de zee. De Bauwens waren zelfs verwant aan de beroemde
Oostendse kapersfamilie Van Maestricht. (1)
John werd geboren op 31 maart 1866, in het
gezin van Philippe Jacques Bauwens en Marie Louise Bens. Zijn vader en
grootvader waren kapiteins ter lange omvaart. Vaartuigen, de zee en de familie Bauwens
zijn dus historisch met elkaar verbonden.
John Bauwens (°1866 - †1955) |
Die traditie werd al vlug verder gezet door de
jonge John. Al in 1883, toen hij nog maar 17 was, bouwde hij al, samen met zijn
broer, een sloep. Twee jaar later begon hij aan het serieuze werk. De sloep ‘Naar mijn genoegen’ kreeg een stoomlier
aan boord, wat door andere Oostendse reders als het werk van een waaghals aangezien
werd. Maar die waaghals bleek vooral veel commercieel vernuft te hebben. In
1885 liet hij op de Oostendse werf De Coene zijn eerste stoomtreiler bouwen, de
O 30 Elisabeth (later herdoopt tot O
30 Louise-Marie), een schip met een
open houten romp, voortgedreven door een ‘compoundmotor’; in die tijd een vooruitstrevend
initiatief. De O 30 was wel niet het eerste stoomschip dat in Oostende ter
zeevisserij voer, maar wel het eerste dat in Oostende gebouwd werd. (2)
Tegelijk stichtte John de rederij Bauwens, Pottier & C° die het vaartuig
zou uitbaten.
Dat dit nog maar het begin was van een
spectaculaire carrière blijkt uit de tweede vennootschap die hij in dat jaar opricht,
deze keer met ene August Van de Walle. Het bedrijf wordt een touwslagerij en
een producent van zeilen. (3)
Op 13 juni 1896 wordt het kantoor van de
Brugse notaris Jules Jacqué bezocht door zes ondernemende West-Vlamingen. Voor
hem zitten de jonge Oostendse reder John Bauwens, de eveneens uit Oostende
afkomstige dokter Prosper Bouckaert, Auguste Van de Walle, ook reder te
Oostende en de Bruggelingen Emmanuel De Cloedt, aannemer van baggerwerken, Albert
Stevens, pleitbezorger bij de rechtbank van eerste aanleg en Gerard Vlietinck,
consul van Chili. Zij stichten er de rederij Pêcheries à Vapeur (PV). Het
kapitaal bedraagt 500.000 frank, verdeeld over 500 bevoorrechte aandelen en 500
gewone. John Bauwens wordt directeur van de onderneming.
Tegen de tijd dat de XIXde eeuw ingewisseld
werd voor de XXste had deze rederij al tien vaartuigen in dienst: O 20 Alphonse (schipper E. Bailleul), O 55 Prosper (schipper Deroo; de O 55 verging
op 21 mei 1901 bij een aanvaring ten oost-noord-oost van het lichtschip Borkum),
0 81 Emmanuel met schipper Ponjaert (het schip dat
pas op 20 juli 1898 in de vaart kwam zou al op 14 januari 1899 op de
Doggersbank vergaan), O 82 Albert
(schipper M. Coopman), O 85 Gabrielle
(schipper A. Coopman. Het in de noot 3 vermelde Visserijblad heeft het over de
O 83 Gabrielle, schip dat op 29
november 1903 bij de Doggerbank verdwenen is. De verwarrende nummering heeft
misschien met maken met het feit dat Bauwens de vergane schepen al vlug liet
vervangen door andere, waarbij misschien wel namen aan nieuwe
registratienummers gekoppeld werden), O 86 Isa
met schipper C. Poelaert (de O 86 verdween in januari 1912 ten oosten van het
licht Whitby), O 88 Bernard (schipper
A. Declercq), O 89 Gerard (schipper
J. Declercq), O 97 Marie-Louise
(schipper L. Dedrie) en O 99 Pecheries à
Vapeur X met schipper P. Defer (de O 99 verdween op 9 november 1912 ten zuiden
van Beachy Head).
De vennootschap was niet alleen productief,
maar ook winstgevend. In vier jaar tijd werd in de PV een totale brutowinst van
3.268.817 goud(!)franken geboekt. Dat betekent niet dat alles van een leien
dakje gelopen was. Bauwens was een pionier. Hij experimenteerde. In 1898
richtte hij een ‘Lofotenexpeditie’ in waarmee hij de aanvoer van ‘moruwe’
(gezouten kabeljauw) in Oostende wilde herstellen. De stad had ter zake immers een
stevige reputatie te verdedigen. De Noordzeebanken en de Doggersbank (waar de
Oostendse zeilschepen in de zomer heentrokken om daar op kabeljauw te jagen)
waren inmiddels echter uitgeput. In 1877 bedreven nog 140 schepen deze visserij
en ze brachten in dat jaar 9.500 vaten kabeljauw aan de wal. In 1892 voerden 19
schepen nog slechts 544 vaten aan.
In 1898 zond John Bauwens twaalf Oostendse
schepen en een kuiper naar de Lofoten. Daar kochten ze alle grote kabeljauw op
en zoutten ze op de Oostendse manier. In totaal stuurden ze per vrachtschip
3.500 vaten naar Oostende waar nu wekelijks weer 300 à 500 vaten moruwe te koop
gesteld werden. Het werd geen succes. De kopers, die wisten dat er nog een
reserve stond te wachten, boden onvoldoende om de zaak rendabel te maken. Het
experiment kreeg geen navolging.
Hij experimenteerde nog meer. In de schoot van
de PV richtte hij in 1900 een eigen werkplaats op waar er o.a. stoomketels
autogeen aan elkaar gelast werden, indertijd ook al een nieuwe techniek. Hij
was een van de eerste reders die een ontploffingmotor aan boord van een treiler plaatste (in 1907 op de O 200 Pionnier van de rederij Bauwens &
Van de Walle. (4) Waarmee hij het begrip ‘mixteschepen’ lanceerde, vissersvaartuigen
die zich zowel met een motor als onder zeil voortbewogen.
In 1907 liet Bauwens de eerste koelinstallatie
plaatsen aan boord van een vissersvaartuig (O 87 Marcelle). In datzelfde jaar startte hij ook een vishandel om zelf
de marktorganisatie in handen te krijgen. De rederij nam ook een belang in de
vennootschap Nordiana die zich specialiseerde in het verwerken van traanolie
van kabeljauw. Bauwens stuurde in datzelfde jaar ook voor het eerst treilers
naar de Witte Zee en naar Marokko.
John Bauwens is een geëngageerd sociaal-liberaal.
Hij engageert zich op maatschappelijk vlak en zal in de loop van zijn leven tal
van functies in het maatschappelijk leven van de stad bekleden. (5) In 1906
sticht hij, samen met (toen nog) prins Albert, het Koninklijk Werk Ibis. (6)
In zijn ondernemingen zet hij zijn
pionierswerk verder. In 1910 neemt hij deel aan de ‘Internationale
Tentoonstelling van Brussel’ en vestigt daarmee internationale aandacht op de
Vlaamse visserijsector. Nog in die periode wordt de haringvisserij, die
eertijds door de vissers van de Westhoek bedreven werd maar sinds 1851
opgehouden had te bestaan, nieuw leven ingeblazen. De ondernemer haalt een
ervaren bemanning uit de Westhoek naar Oostende en laat hen met de Pionnier II op haring vissen.
In 1913 is hij de eerste reder die radioapparatuur
inschakelt en zorgt voor een opleiding van marconisten. In 1913 stuurt hij de O
130 Jacqueline naar Belgisch Congo om
er de visserijmogelijkheden te onderzoeken. Het zou op 20 februari 1920
aanleiding geven tot de oprichting van de ‘NV Pêcheries à Vapeur du Congo
belge’.
Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
bekomt hij van de Bulgaarse regering het alleenrecht om aldaar de zee en de
binnenwateren te bevissen en met zijn NV ‘Pêcheries en Bulgarie’ stuurt hij er
zijn Oostendenaars naartoe. Op de valreep van WO II is er ook nog de oprichting
van de ‘SA Froid Industriel’ waarmee Bauwens zelf voor de ijsbevoorrading van
zijn schepen wil zorgen. De concrete werking van de ijsfabriek moet evenwel
wachten tot het oorlogsgeweld voorbij is.
Bij het uitbreken van WO I lag heel de
Oostendse visserijvloot tegen de kaai en de O 130 Jacqueline van de PV was op terugweg van Congo. Op het stadhuis
beslisten overheid en reders om een uittocht naar Engeland te organiseren om te
beletten dat het visserijkapitaal in handen van Duitsland zou vallen. Omdat
niet alle vissers het gevaar van de overtocht (U-boten!) wilden trotseren
moesten er ook veel nieuwe bemanningsleden gezocht worden. John Bauwens
organiseerde de uittocht van de PV-schepen systematisch: ‘Op 5 september vertrok de O 87 Emmanuel met opdracht te vissen en te
lossen in Milford Haven. Op 6 september vertrok de O 81 Isa met opdracht te
vissen en in Swansea te verkopen. Op 8 september vertrok de O 85 President
Stevens [naam van de voorzitter van de Raad van Beheer van de PV, N.v.d.R.]
met bestemming Milford haven, dezelfde dag gevolgd door de O 83
Marcelle. Op 9 september waren het de O 82 Gaby en de O 131 John die naar
Milford Haven afvoeren. De O 97 Marie Louise vertrok gelijktijdig doch kreeg
de opdracht eerst te gaan vissen en in Engeland te verkopen. Op 23 september
liep de O 87 Emmanuel terug binnen van de visserij, doch vertrok reeds de
volgende dag naar Milford Haven met aan boord familieleden der bemanning.
Intussen had het Belgisch leger Antwerpen ontruimd (…)’ (7) Het PV-schip O
130 Jacqueline dat teruggekeerd was
uit Congo voer op 13 oktober de haven van Oostende uit. De beroemde Oostendse
kapitein Arseen Blondé had 500 vluchtelingen aan boord.
In Engeland organiseerde John Bauwens de
uitgeweken Belgische visserijsector, waarbij zijn organisatietalent zwaar op de
proef gesteld werd: de oorlog dreef de kosten op, matrozen werden opgeëist om
dienst te nemen op de patrouilleschepen, er was een staking, de vakbeweging
stak zijn kop op, maar de visserij werd wel degelijk opgestart, zij het dat er
zo nu en dan ook moest gevochten worden: zowel de O 130 Jacqueline (kpt Arseen Blondé) als de O 81 Isa (schipper Louis Dedrie), de O 131 (schipper Pierre Pincket) en
de O 85 Président Stevens waren
betrokken bij gevechten met duikboten. In totaal werden niet minder dan 325
bemanningsleden van koopvaardijschepen door treilers van de PV gered. Bovendien
werden drie koopvaardijschepen naar een veilige haven gesleept. De O 85 genoot
de eer het grootste aantal mannen met één enkele tussenkomst gered te hebben
door op 29 juni 1915 niet minder dan 125 man van het getorpedeerde stoomschip Armenian aan boord te nemen. (8)
Van de acht PV-schepen die in 1914 uitgeweken
waren bleven er in 1919 nog zes over. De O 131 John was vergaan bij een aanvaring en de O 83 Marcelle was door een duikboot getorpedeerd.
Voor de Eerste Wereldoorlog kende de PV
nauwelijks concurrenten die op gelijk niveau werkten. Er was natuurlijk wel
reder Henri Aspeslagh die ook al gauw stoomschepen uitreedde, maar diens rederij
was toen nog niet tot volle ontplooiing gekomen. (9) In 1914 had Aspeslagh vijf
schepen, de PV had er twee keer zoveel. Verder waren er nog de ‘Pecheries
d’Islande’ (van J. Baels, gesticht in 1906. Die rederij telde in 1914 vier
schepen), Golder had drie stoomvaartuigen. Delta (gesticht in 1908) had in 1914
twee schepen. Nieuw waren de ‘Pêcheries du Nord’ (gesticht in 1913) en de
eveneens in 1913 opgerichte ‘Compagnie Nationale de Chalutiers à Vapeur’. (10)
Na de oorlog schoten de nieuwe rederijen van
stoomschepen evenwel als paddenstoelen uit de grond. In 1919 werden de
‘Pêcheries des Flandres’ en de ‘Pêcheries à Vapeur Zeester’ gesticht; in 1920
kwam daar de ‘Union des Pêches Maritimes’ bij, in 1921 gevolgd door de
‘Armement Ostendais’ (11) en de S.A. Noordzee’. In 1923 nam de nieuwe ‘Pêcheries
Ostendaises’ de rederij Aspeslagh over.
In 1919 vervoegden twee in Engeland gekochte
schepen de vloot van de PV. Op 10 februari 1920 trok de O 130 weer naar Congo.
(Het werd geen succes en in 1924 werd het schip verkocht.) In 1921 stichtte
sociaal-liberaal John Bauwens de ‘Caisse d’assurance et de retraite’, een
voorzorgskas waarvoor een deel van de winsten van de PV apart gezet werden. In
datzelfde jaar begon ook de ijsfabriek aan de werkzaamheden. Met twee andere
rederijen stichtte de PV ook de verzekeringsmaatschappij Assurance mutuelle
maritime en het vandaag nog steeds bestaande Industrielle des Pêcheries,
herstellings- en onderhoudswerkhuizen voor visserijvaartuigen.
In 1923 komt er een andere O 88 John en in Langerbrugge wordt een nieuw
schip besteld, de O 89 Annie, een
kleiner vaartuig, maar wel met een ontploffingsmotor. Het werd een succes en
Bauwens liet later, voortbouwend op die ervaring, nog een motorschip, O 85 Marcelle,
bouwen.
De stoomtreiler O 98 van de Pêcheries à
Vapeur, met het kenteken van de rederij op de schouw.
|
John Bauwens had immers al gauw aangevoeld dat,
wilde hij een leidende positie behouden, hij zijn vloot niet op dezelfde (stoom)leest
mocht blijven schoeien. Daarom had hij de studie van de motorvisserij hervat,
steunend op de vooroorlogse ervaringen met zijn Pionnier. Eerst experimenteerde hij op kleinere schepen (O 89 Annie, 100 pk), maar in 1929 voegde hij
aan zijn vloot de eerste diepzeetrawler met motoraandrijving toe: de O 89 Freddy (eerder eigendom van de Pêcheries
d’islande waarvoor het onder de naam O 207 Windroos
gevaren had. Bauwens liet er een ontploffingsmotor in plaatsen). Wellicht is
dat de belangrijkste stap ooit geweest om de Belgische diepzeevisserij te
hernieuwen.
Intussen werden schepen verkocht en andere
aangeschaft, ook werd er verder geëxperimenteerd. Zo stichtte Bauwens in 1926 samen
met anderen ‘La marée fraiche’ die de vishandel moest hervormen. Het experiment
mislukte.
Op de drempel van de crisisjaren telde de
PV-Vloot 16 schepen. Ook in de visserij sloeg de crisis toe. Toch waren er ook
lichtpunten. Een ervan was de bouw van een nieuwe vissershaven die op 15
september 1934 in Oostende ingehuldigd werd. De nieuwe infrastructuur had een positieve
invloed op het bedrijf en sommige rederijen sloegen weer aan het bouwen.
De PV liet in 1934 op de Boelwerf te Temse weer
een nieuwe O 88 John bouwen. Het
schip (197 brt, met Carelsmotor 500 pk) heette revolutionair te zijn. Voor de
PV was de nieuwe haveninstallatie ook reden om haar kantoren en magazijnen vanuit
de stad over te brengen naar de Rederijkaai die later Hendrik Baelskaai zou
gaan heten.
Er volgden nog nieuwe schepen, O 86 Georges-Edouard in 1936 en O 80 Duchesse de Brabant in 1937. Dit was
weer een stoomtreiler, tweedehands gekocht in Engeland waar dat soort treilers in
die tijd als waardeloos van de hand gedaan werden. Er werden er nog enkele
gekocht en op de drempel van de Tweede Wereldoorlog beschikte de rederij over
twaalf eenheden, waarvan zeven motortreilers.
Bauwens zou zijn krachttoer uit WO I niet
kunnen herhalen. De Duitse Wehrmacht was te vlug opgerukt om een ordentelijk
vertrek uit Oostende te organiseren. De O 89 werd door een vliegtuigaanval
beschadigd (foto). Het kantoorgebouw van de rederij werd compleet vernietigd.
De rest van de vloot vluchtte het zeegat in. De O 92 Graaf van Vlaanderen en de O 86 Georges-Edouard
werkten mee aan de ontruiming van Duinkerken. De O 80 Duchesse de Brabant, de O 82 Raymond,
de O 92 Graaf van Vlaanderen en de O
98 Marie-Louise werden in de Britse
oorlogsvloot ingeschakeld. De O 88, O 87 en O 86 mochten wel uit vissen gaan,
maar dan wel voor rekening van de Regie van het zeewezen die de vaartuigen in
beslag genomen had.
De twee schepen die de PV in België moest
achterlaten gingen verloren. Ook in Engeland werden er zware verliezen geleden.
De O 85 liep op een mijn. De O 86 strandde op IJsland, de O 88 verging door een
vliegtuigaanval.
In 1946 vierde de PV haar vijftigste
verjaardag. De rederij hield aan de oorlog zeven schepen over: vier
stoomschepen en drie motortreilers. Alhoewel ook zoon Raymond nu in de rederij
ingeschakeld werd, was het nog steeds de 80-jarige John die het stuur in handen
hield. En hij bleef voortvarend. Oudere schepen werden verkocht, andere werden
aan de nieuwe situatie aangepast en in 1947 (in zes maanden tijd!) werden er op
de Boelwerf voor de PV vier nieuwe schepen gebouwd.
De vloot PV-schepen, keurig op een rij. Op de
voorgrond zien we de O 76 Prosper, daarna de O 81 Isa, de O 82 Gaby… (datum
onbekend).
|
Vlugger dan gedacht trok de internationale
handel zich weer op gang en de visserij, die na de oorlog een korte opleving
gekend had omdat ze het voedseltekort kon indijken, stortte in. Er was niet
alleen geen vraag meer naar vis, de visgronden in de Noordzee bleken al gauw
dusdanig verarmd dat ook veel (te) kleine middenslagschepen naar IJsland
moesten trekken, al te veel met catastrofale gevolgen.
In 1948 organiseerden de reders een lock out
(12) die van april tot mei zou duren. Ook de PV van Bauwens nam eraan deel. In
het visserijbedrijf kwamen 3.000 mensen zonder werk te zitten. Niet alleen
vissers werden werkloos, ook de ijsfabrieken, touwslagerijen en herstellingswerven
lagen stil. De actie had geen enkel resultaat, ook omdat de vishandelaars hun
vis gewoon in het buitenland gingen kopen. Op 24 mei gingen de schepen weer in
zee.
Voor de PV betekende de nieuwe economische
situatie dat de drie resterende stoomtreilers gedurende lange periodes aan de
kant moesten blijven liggen.
Tegen het einde van 1952 had de PV de
resterende stoomschepen verkocht en beschikte de rederij nog uitsluitend over
motortreilers: O 83 Prince de Liège,
O 85 Pasteur, O 86 Edison, O 88 Curie, O 89 Maconi en O
92 Graaf van Vlaanderen.
Op 7 oktober 1952 werd weer een vaartuig onder
de naam John te water gelaten. De
nieuwe O 81 John mat 56,50 meter, liep 13,75 knopen, kon 150 ton diesel
bunkeren om een Carelsmotor van 1.091 pk aan te vuren. Bauwens zag hiermee zijn
47ste vaartuig zee kiezen. Het zou tevens zijn laatste zijn.
John Bauwens stierf op 3 augustus 1955. Hij
werd naar eigen wens in eenvoud begraven. In een later gehouden dienst werd
hulde gebracht aan deze grote persoonlijkheid. Vanaf zijn dood tot aan de
rouwhulde hingen de vlaggen op alle officiële Oostendse gebouwen en op alle
vissersvaartuigen halfstok.
In HVB werd een uitgebreid artikel aan de overledene
gewijd. Pros Vandenberghe zei het toen zo: ‘Nu
staat zijn zetel leeg en is het taaie hart stilgevallen. Zijn leven was een
getuigenis van wat een bedrijf kan, een bewijs van de waarheid van Zijn woorden
die een testament zijn voor elke reder: “Wij vragen geen geld en geen
aalmoezen aan de Staat. Het is ongezond een bedrijf te doen leven
op subsidies. Dat is niet de oplossing van onze problemen. Wij verlangen
enkel van de regering dat zij in haar economische politiek ook
rekening houde met de belangen en de vraagstukken van de
zeevisserij en dat zij de maatregelen zou treffen welke aan de visserij
de gelegenheid geven zichzelf te redden”.’ (13)
Later werd de stedelijke visserijschool in
Oostende naar hem genoemd. Zijn werk in de visserij werd verder gezet door zijn
zoon Raymond.
In 1960 werden door de PV nog twee vaartuigen
te water gelaten, waarmee de kaap van de vijftig schepen gerond werd. Toen de
rederij haar 65-jarig bestaan kon vieren, telde de grootste rederij ter
zeevisserij die België ooit gekend heeft nog altijd negen schepen.
Flor Vandekerckhove
(1) Walter Debrock, De Oostendse kapers, p. 67.
Oostende, Uitgeverij De lachende visch, 1994.
(2) Marcel Poppe, Van mannen en de zee, Een
eeuw Vlaamse Zeevisserij, p.11. Uitgeverij Het Visserijblad, 1982.
(3) P.V. (Pros Vandenberghe?) Onze oudste
Rederij telt dit jaar 65 jaar, Geschiedenis der N.V. Pêcheries à Vapeur, in Het
Visserijblad, 28ste jaargang, nr 52, 30 december 1960.
(4) Poppe, p.19.
(5) Hij was o.a. actief bij de werking van de
zeescouts in Oostende. In ‘Be prepared, De merkwaardige geschiedenis van de sea-scouts
van Oostende’ (Evert de Pauw) lezen we: ‘Nog lange tijd
stonden de meer conservatieve geledingen van de maatschappij erg argwanend
tegenover die Angelsaksische jeugdwerking met zijn progressieve principes. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat scouting op de meeste steun kon rekenen bij
progressief-liberaal gezinde burgers. In Oostende behoorden Jules Gioannora,
Arthur Kockenpoo, Jacques De Cock, de families Serruys, Bauwens en Lanoye
onmiskenbaar tot deze categorie.’ (http://www.vliz.be/imisdocs/publications/139475.pdf)
(6) Robert Coelus, De Ibis-story 1906-1981.
(7) P.V. p.11.
(8) Ib.
(9) Raymond Vancraeynest, ‘De geschiedenis van
de rederij Aspeslagh – Deceuninck’, ongedateerd.
(10) Poppe, p.17.
(11) De NV Oostendsche Reederij. Over het
ontstaan van deze merkwaardige rederij hadden we het eerder al in HVB: Flor
Vandekerckhove, ‘Het leven de de werken van Arseen, alias Tjène, Bondé’ in
HVB XI/2011, p.5 e.v.
(12) Een lock-out is een staking van de
werkgevers, waarbij het personeel door het patronaat belet wordt te werken.
(13) Pros Vandenberghe in Het Visserijblad, 5
augustus 1955.
Heel interessant en leerzaam!
BeantwoordenVerwijderen