dinsdag 21 oktober 2014

Leven en werk van paster Pype

Henri Pype (1854-1926)
In oktober ging visserijaalmoezenier Dirk Demaeght op pensioen. Omdat dit hier nog altijd het land van AVV-VVK is, maakte men daar dankbaar gebruik van om tegelijk een punt te zetten achter de functie van vrijzinnig moreel consulent Patrick van Craeynest. Wie daar meer over wil weten moet maar een beetje in oude stukken van deze blog zoeken, want ik heb me daar al behoorlijk over opgewonden. Neen, de twee worden niet vervangen en de visserij oogt daardoor weer een beetje schraler dan voorheen.
Die visserij mag vandaag niet veel meer om het lijf hebben, ooit was dat wel anders. Oostende had destijds een van de modernste vissershavens van het continent. De vloot was roemrijk. De reders waren ondernemend. De sector produceerde niet alleen merkwaardige visvangsten, maar ook grootschalige bedrijven, straffe verhalen en beroemde voormannen. Daar waren volbloed Oostendenaars bij die uit beroemde geslachten voortkwamen, zoals John Bauwens (°1866-†1955), die een nazaat was van de beroemde Oostendse kaper Van Maestricht. (1) Anderen kwamen uit de Westhoek in Oostende aangespoeld. De Pannenaar Dies Decrop (°1869-†1956 ) kwam vanuit De Panne naar Oostende afgezakt en legde er de basis van een echt visimperium. (2) Kapitein Arseen Blondé (°1880 - †1971), wellicht de beroemdste Vlaamse visser ooit, was eveneens uit de Westhoek afkomstig. (3) En een enkeling kwam ons uit het binnenland toegewaaid. Dat was met name het geval bij Henri Pype, beter bekend als Paster Pype.

Henri Pype werd geboren in Geluwe en meer bepaald in het gehucht Terhand. We hebben het op de kaart moeten opzoeken en ja, Terhand ligt echt wel in het diepe Vlaanderen: ‘Op een honderdtal stappen van de herberg “In den Ondank”, naar Beselare toe, lag, omringd door dikke wilgenkoppen, de hofstede van boer Pype.’ (4) ‘Hendrik was het tweede kind van landbouwer Carolus-Ludovicus Pype en Ursula Deltour.’ (5)
Henri Pype kreeg zijn priesterroeping wel bijzonder vroeg. Toen de boerenzoon nog maar twaalf was, wist hij al dat hij priester wilde worden. ‘Hij was nog geen dertien jaar. Alles was stil op den hof. Mensen en dieren waren reeds te ruste. Toen stond de kleine Henri op, ging naar de kamer van zijn ouders, met een brandende vraag op zijn lippen: ‘K zou zo geerne voor priester leren”.’ Zo staat het te lezen in de hagiografie Paster Pype – Menhère Herrie. En priester werd hij. In 1879 werd hij gewijd en nog hetzelfde jaar kwam hij in Nieuwpoort terecht waar hij in het college les ging geven. 
In 1884 wordt hij naar Oostende verplaatst waar hij eerst onderpastoor wordt in de parochie rond de Sint-Petrus-en-Pauluskerk. Daar komt hij in contact met de vissersbevolking. Niemand noemt hem daar pastoor. Iedereen spreekt hem aan als Menhère Herrie.  In de hagiografie heet het zo: ‘Na zijn kerkdienst ging hij naar de wijken van de vissers. Leunend over de halve deuren in hun lage woonst, sloeg hij een babbeltje met de naarstige vissersvrouw’
‘’s Morgens vroeg stond hij aan de vismijn om het volk in hun doening bezig te zien. Zijn vingers streelden de krullen van de vissersjongens. Zo leerde hij zijn volk kennen. Alles leerde hij van hen, hun noden – hun werk – hun hoedanigheden – hun fouten – hun godsdienst – hun gevaar – hun taal. Dag en nacht was hij daarmee bezig.’
‘Hij zag hoe jongens van 12-13 jaar, zonder enige voorbereiding, op visvangst gingen. Voor hen was het de eerste maal, het grote avontuur waarvan ze droomden. Maar voor de ouderen, die daar aan de kaai rondzwierven — echte sukkels — was het avontuur voorbij.' ‘Sociale wetten bestonden reeds gedeeltelijk, doch voor een visser was er niets voorzien, zelfs geen pensioen van 65 F per jaar.’
De vissers brengen hem op de hoogte van de sociale mores: ‘”Weet je menhère” — was een van die klachten — “dat ik een veertien dagen in zee ben geweest en met Pasen terugkeerde. Een heel slechte vangst. Voor ons geen centiem. Niemand kreeg iets, tenzij de reder voor de slijtage van zijn schip en zijn voorzien deel voor het dekken van de kosten. Weet je wat dit betekent voor een vrouw, die verlangend naar de thuiskomst van haar man wacht en op een feestdag, in de hoop toch iets te ontvangen, en dan niets krijgt…”’
Op 22 mei 1886 wordt hij aangesteld als eerste aalmoezenier ter zee. Zijn taak bestaat erin dienst te doen op een van de twee visserijwachtschepen. Het stoomschip ‘Ville d’Anvers’ (een zeilstoomboot) doet de wintercampagne en de brikschoener ‘Ville d’Ostende’ doet de zomerdienst. De wachtschepen oefenen op de Noordzee toezicht uit op de visserij, de visserijwacht moet op zee ook geschillen beslechten, bijstand verlenen en jawel ‘de zielzorg van de manschappen en de vissers behartigen.’
Pype is nog maar een jaar in functie wanneer op 23 augustus 1887 de beroemde vissersopstand uitbreekt. Er vallen doden en de pastoors moeten de gemoederen bedaren. ‘Op 26 trekt de begrafenisstoet door de stad. Op de begraafplaats in Mariakerke voert deken Decannière het woord. Hij maant aan tot kalmte. Een visser wijst er in een toespraak op dat de twee gestorven zijn voor het belang van de vissers. Bij het neerlaten van de kisten stijgen er wraakkreten op uit de massa. Paster Pype maant in een rede aan tot waardigheid.’ (6) In de hagiografie Paster Pype – Menhère Herrie luidt het als volgt: ‘Toen heeft Paster Pype de lijkrede uitgesproken, en al zijn talenten en al zijn gaven gebruikt om de vissers tot kalmte aan te manen en om de gemoederen te bedaren, want, dit zijn ook zijn woorden: “het stormde in hun koppen”.’
Het daaropvolgende jaar sticht Pype in Oostende zijn visserijschool. Het gebouw in de Wellingtonstraat wordt hem geschonken door de weduwe van een rijke wijnhandelaar. De school wordt naar haar overleden zoon, André, genoemd: St.-Andreas. (Opmerkelijk is dat veel katholieke scholen in Oostende ook vandaag nog de naam St.-Andreas dragen.)
Bij de overgang van de XIXde naar de XXste eeuw werden er overigens wel meer visserijscholen opgericht: 1890 Blankenberge, 1893 Nieuwpoort, 1903 De Panne, 1903 Koksijde, 1903 Heist, 1906 Oostduinkerke en 1906 Ibis Bredene. Dezelfde bron leert ons ook dat er in 1867 in Oostende al een scheepsjongensschool was aan boord van de driemaster bark ‘Mathilde’. (7)  Bovenstaande info mag dan wel uit een eindwerk komen van leraars in spe, correct is het geenszins. In de opsomming ontbreken enkele scholen. Dat is het geval voor de Rijksvisserijschool van Heist en voor de visserijschool van Zeebrugge (die gevestigd was in de gebouwen van het latere seamencentre. We weten verder ook nog dat de zesjarige visserszoon Arseen Blondé in Oostende al in 1886 visserijonderwijs volgde bij ‘Mijnheer Tabary, toenmalig bestuurder van der stedelijke visserijschool.’ (8)

Henri Pype (de grijsharige, rechtopstaande man achteraan in deze merkwaardige
autobus) trok op latere leeftijd nog naar Lourdes. Hij kwam er doodziek van terug.
























Hoe dan ook, de Broeders van Liefde organiseren in Oostende vanaf 1888 het katholieke visserijonderwijs voor de jongens en de Zusters van de H. Vincentius richtten in 1892 een kook- en naaischool voor vissersmeisjes op, de St.-Germana, die zich eerst in de Cirkelstraat bevindt. Beide scholen komen er onder impuls van menhère Herrie.
Paster Pype deed meer. In 1894 richtte hij met enkele van zijn naaste medewerkers de Vrije Vissersgilde ’t Zal wel gaan op. In losse blaadjes die Dirk Demaeght in het archief van de Paster Pypeschool vond, staat te lezen dat deze gilde in de St.-Franciscusstraat gevestigd was ‘in een gebouw voor haar en door haar gebouwd’. De vereniging betrachtte ‘het welzijn’ van de vissers. Dat welzijn ‘omvat de visser gans en geheel, in zijn godsdienstige en zedelijke gevoelens, in zijn geldelijke belangen, in zijn bedrijf, zijn huisgezin, zijn maatschappelijke belangen, zijn vermaak, enz.’ Het is vandaag niet gemakkelijk om de functie van dergelijke gilde ten volle te begrijpen, een organisatie die op het eerste gezicht zowel kaarterclub, vakbond als verzekeringskas lijkt te zijn. De term gilde is afkomstig uit de Middeleeuwen, toen beroepsgroepen apart van elkaar georganiseerd werden en de basis vormden van de middeleeuwse economie. Maar in 1894 bestaan die uiteraard niet meer, of het moet in folkloristische restanten zijn. Waarom grijpt paster Pype dan terug naar zo’n organisatievorm die voorbijgestreefd is? Waarom richt hij bijvoorbeeld geen vakbond op? Een halve eeuw eerder hadden de Gentse spinners en wevers zich immers al in een katholieke vakbond verenigd. De vakbondsorganisatie is dan al bekend. Is dat voor Pype een brug te ver? Is de vakbondsorganisatie iets dat te mijden valt voor boerenzoon Pype? De gilde heeft wel een soort ziekenkas, zo blijkt uit artikel 3 van de statuten: een kas tegen ongelukken op zee, een pensioenkas en een spaarkas.
Henri Pype leeft uiteraard niet in een maatschappelijk luchtledige. De alom aanwezige katholieke kerk ziet in die tijd de concurrentie van de liberalen en de socialisten in snelvaart op zich afkomen. Ook in Oostende is de politieke strijd erg zichtbaar. De Gentse socialistische voorman Edward Anseele roept de vissers op om een van de patroons onafhankelijke coöperatieve rederij op te richten. En van patronage zijde is het dan weer het liberalisme dat aan de katholieke invloed knaagt. 
Overal komen de katholieken in het verweer. Zo richt een pastoor in die periode ook de Boerenbond op. Later volgen middenstandsorganisaties die wellicht niet toevallig allemaal op soortgelijke principes gebouwd worden. Het zijn organisaties die het zgn. ‘katholiek corporatisme’ uitwasemen. Doel is de sociale vrede te herstellen en de verschillende klassen (in ons geval varende vissers en reders) te laten samenwerken, alles uiteraard onder de beschermende mantel van onze moeder de heilige kerk. (9)
In 1995 werd er in Oostende een expositie geopend die leven en werken van Paster Pype belichtte. Aalmoezenier Demaeght leidde toen die tentoonstelling in: ‘In zijn bloeiende gilde ’t Zal wel gaan bracht hij de vissers sociale voorzieningen en via de groep “kunst genegen” werd er gezorgd voor cultuur en ontspanning.’ Demaeght noemde zijn beroemde voorganger toen een Oostendse Daens.
Gaat de vergelijking op tussen Pype en de politiek erg strijdvaardige Aalsterse pastoor Adolf Daens (1839-1907)? Niet volgens wijlen Jef Klausing die daar in HVB op reageerde: ‘Priester Daens deed het langs de politiek. Hij wilde een kristelijke partij voor de werklieden en medezeggenschap over wetten en reglementen, dit tegen de gevestigde Katholieke Partij van hoofdzakelijk rijke fabrikanten en baronnen en tegen het liberale kapitalisme. Dit was niet naar de zin van het katholieke establishment van toen en, ondanks het feit dat hij het opkomende socialisme bestreed, werd hij tot zijn scha en schande door de katholieke kerk die de gevestigde orde niet wilde verstoren in de ban geslagen.’ En verder: ‘In tegenstelling tot priester Daens wilde paster Pype geen klassenstrijd, hij streefde naar een overeenkomst tussen de verschillende klassen in het visserijbedrijf (…) In tegenstelling tot priester Daens kwam paster Pype met niemand in conflict.’ (10) In de gilde van Pype zaten arbeiders en patroons dan ook broederlijk naast elkaar. De eerste voorzitter (hoofdman genoemd) was Jaak Degraeve wiens beroep in de nevelen der tijd verscholen ligt, maar na diens dood wordt August Hamman hoofdman, waarvan we weten dat het een reder en scheepsbouwer is. Erevoorzitter is gouverneur baron Ruzette. Neen, een vakbond is dat niet.
Pype in 1922, tijdens zijn laatste mis aan
boord van de Zinnia.
Het was een kleine polemiek tussen Demaeght en Klausing, waarin Demaeght zich wellicht graag gewonnen gaf. Toch ligt daar wellicht nog veel interessant voer voor geschiedkundigen die iets dieper willen graven. Was ’t Zal wel gaan een pragmatische zet van iemand die gewoon ‘iets’ wilde doen om het lot van de vissers te verbeteren? Of zat er een politieke strategie achter? Demaeght zelf zei daarover in die openingsrede: ‘Het is belangrijk te weten dat de inspiratie van zijn Gilde onder andere ook te danken was aan het gedachtegoed van enkele belangrijke West-Vlaamse priesters. De zes jaar voor hem geboren West-Vlaamse priester-deken De Gryse van Kortrijk schreef in 1881, drie jaar vooraleer paster Pype naar Oostende kwam, een boek met de titel “Vaderlandsch recht en revolutie” met als ondertitel “Verhandelingen over de sociale questiën van heden”. Daarin werd een fel pleidooi gehouden voor de lotsverbetering van de arbeidersstand. Vele van de voorstellen die De Gryse daarin formuleert (o.a. tot het oprichten van een spaarkas, een pensioenskas en een arbeidsverzekering) heeft Henri Pype gerealiseerd. Verder zal hij wellicht binnen de priesterconferenties en tal van vakliteratuur de verdiensten vernomen hebben van priesters zoals Vanlerberghe en Lauwers, die in de katholieke volksbonden van Kortrijk en Roeselare opkwamen voor de sociale rechten van de arbeiders.’ (11)
In 1898 schonk reder August Hamman een zeilsloep aan Pype. De houten O 154 Septentrion was in 1898 in Oostende gebouwd op de werf van August Cattoor voor rekening van de reder Louis de Naeyer. Als schoolschip kreeg het in 1898 de naam ’t Zal wel gaan en het voer tot 1903 voor paster Pypes visserijschool. Ook de ontwikkeling van de scheepsmotoren ontsnapte niet aan de aandacht van Pype. Hij ging de ‘donkey’ bestuderen. In 1905 keerde hij uit Denemarken terug met een scheepsmotor om zijn leerlingen vertrouwd te maken met de ‘petrolmotor’. (Dik tien jaar later telde de Belgische vloot al 16 zeilschepen met een hulpmotor. De moderniteit vond stilaan maar zeker zijn weg naar de visserij.)
Hoger opgeleiden die zich destijds over de visserij bogen, waren veelal echte pioniers. Zo ook paster Pype. Om de visserij vooruit te helpen ging hij vreemde havens opzoeken waar hij vaartuigen, werktuigen, netten, vismethodes onderzocht en beschreef. De reis die hij bijvoorbeeld in 1897 met het visserijwachtschip Ville d’Anvers naar de Lofoten ondernam om er de visnijverheid te bestuderen is goed gedocumenteerd omdat hij daarover tal van brieven naar het thuisfront schreef. In zijn school richtte Pype een laboratorium op waar wetenschappelijke proeven uitgevoerd werden en hij had ook een museum.  Hij ontleedde de maaginhoud van vissen om hun voedingspatroon te onderzoeken en hun migratie. Al dat opzoekingwerk vond zijn weg naar publicaties: in 1890 ‘Een boekske voor de Visschers en de Visscherijscholen’; tussen 1909 en 1914 onder het pseudoniem Zeeman talrijke bijdragen in het vakblad ‘De Vlaamsche Zeevisscher’; in 1911 een omvangrijk werk ‘Over Visscherij’; in 1912 een boek ‘Over motoren’ en uiteraard ook ‘Een kerkeboek voor Zeelieden’.
Vermelden we nog dat priester-dichter Guido Gezelle bij paster Pype te rade ging om meer over het zeeleven te vernemen. Zo is er een brief bekend van Pype aan Gezelle waarin de eerste uitleg geeft over de primaire levensvormen in zee. Gezellekenner Willy Muylaert weet ook dat Gezelle aan Pype informatie vroeg voor het schrijven van zijn zeemansgedichten (‘IJslandvaarders’, ‘De Visscher’). (12)
Henri Pype was ongetwijfeld een goed mens die al zijn energie en middelen ten dienste van ‘de gewone man’ stelde. Hij deed dat voor de vissersgezinnen en gedurende WO I stond hij ook klaar om de toegestroomde vluchtelingen te helpen. In 1914 kwamen er dagelijks treinen met vluchtelingen te Oostende toe. Pype zorgde voor onderdak in zijn visserijschool en in de Vissersgilde. De gebouwen van ’t Zal wel gaan werden in die oorlog trouwens ook getroffen. Op 22 september 1917 vernietigde een obus de hele inboedel.
Na de oorlog herneemt Pype zijn aalmoezenierswerk op zee. Nu gebeurt dat aan boord van de Zinnia, een kruiser die in 1915 in Engeland gebouwd werd. Het schip wordt in 1920 naar België gebracht en Pype blijft erop actief tot 3 mei 1922, wanneer hij zijn laatste mis op het schip doet. Hij is dan 68.
Hij voelt zijn levenskrachten fel dalen en wil nog een reis naar Lourdes maken. Wanneer hij van die reis terug thuis komt, blijkt hij ernstig ziek te zijn, zo erg zelfs dat zijn medepassagiers vreesden dat hij het einde van de tocht niet zou halen. Hij sterft op 3 juni 1926 en wordt op 8 juni onder massale belangstelling begraven.
Na zijn dood krijgt de Vrije Visserijschool in Oostende zijn naam. In Geluwe en in Oostende wordt een straat naar hem genoemd. Hij krijgt een standbeeld en geeft zijn naam aan een opleidingsschip. In 2007 wordt het oud-kerkhof te Oostende naar hem genoemd. Bij de ingang van dat kerkhof bevindt zich zijn eregraf. Op deze begraafplaats vinden we nog andere groten uit de visserij. Zo ligt ook cpt Arseen Blondé er begraven en de rederszoon-politicus Hendrik Baels. (13)
Flor Vandekerckhove

(1) Over de kaper Van Maestricht: Walter Debrock, 1994. De Oostendse kapers, p. 67. Oostende, uitg. De Lachende Visch. Over John Bauwens: John Bauwens, de man die de school zijn naam gaf, in HVB 1988/II/p.45.
(2) Pros Vandenberghe, Enkele grepen uit het leven van Désiré Decrop, in HVB 2006/I/p.24-25. Herneming van een artikel uit Het Visserijblad van 20 januari 1956. — Flor Vandekerckhove, Leven en streven van Désiré Decrop, in HVB 1999/XI/11 e.v. — Flor Vandekerckhove, Het visserij-imperium van Decrop, in HVB 2005/VII/24. Ook in deze blog publiceerde ik een stuk over Decrop: http://voorlaatste.blogspot.be/2014/09/decrop-ondernemers-ter-zeevisserij.html
(3) Flor Vandekerckhove, Het leven en de werken van Arseen, alias Tjène, Blondé, in HVB 2011/XI/p.5 e.v. In deze blog vindt u een levensbeschrijving van Blondé onder http://voorlaatste.blogspot.be/2014/08/leven-en-werk-van-kapitein-arseen-blonde.html
(4) Remi Denys, 1964. Paster Pype – Menhère Herrie. Auteur Remi Denys uit Geluwe schreef het boekje in opdracht van het ‘Herdenkingscomité Paster Pype’ ter gelegenheid van de feestelijkheden ‘Oostende 1.000 jaar’.
 (5) Een compilatie van gevonden publicaties — Korte levensschets van Pasoor (Henricus) Pype — ‘Vader der visschers’. Een samenvatting van losse blaadjes die aalmoezenier Dirk Demaeght in het archief van de Paster Pypeschool vond.  In te kijken op http://demaeght.skynetblogs.be.
(6) Flor Vandekerckhove, De Oostendse vissersopstand, een feitenrelaas, in HVB 2011/V/ p.22 e.v. Gebaseerd op een lezing die wijlen Jef Klausing in 1987 gaf in estaminet De Peerdevisser te Oostduinkerke.
(7) Jongeren tijdens en na het visserijonderwijs, Seminariewerk als afsluiting van een D-cursus aan het Hoger Rijksinstituut voor Technisch Onderwijs te Brugge. Opgemaakt door Sorgeloos W., Vanhoorde G., Vandierendonck F. en Vantorre R. - schooljaar 1985-86. p.13.
(8) ‘Wie en Wat – Arseen Blondé’ van de redactie in Het Visscherijblad 1/1938.
(9) Leen Van Molle, 1990. ‘Ieder voor allen, De Belgische Boerenbond 1890-1990’ — Peter Heyman. 1998. ‘Middenstandsbeweging en beleid in België, 1918-1940, Tussen vrijheid en regulering’: ‘De katholieke landbouw- en middenstandsleer waren natuurlijk met elkaar verwant en vonden hun wortels allebei in het katholiek corporatistisch denken van de jaren 1870-1880. Zowel de Franse als de Duits-Oostenrijkse corporatistische school oefenden een grote invloed uit op de leidende sociaal-katholieke denkers en “hommes d’oeuvres” in België’ p. 53. Zou dit ook voor Henri Pype gelden?
(10) Dirk Demaeght: ‘Paster Pype was de Oostendse Daens’. in 1995/XI/12.  Jef Klausing: ‘Paster Pype was helemaal niet de Oostendse Daens’ in HVB 1995/XI/14.
(11) Dit stuk over ’t Zal wel gaan van paster Pype zou onvolledig zijn, mochten we nalaten te vermelden dat de laatste aalmoezenier ter zeevisserij, Dirk Demaeght, in 1999 een gelijknamige liefdadigheidsorganisatie opgericht heeft.
(12) Willy Muylaert,Guido Gezelle, Pastoor Pype en de Oostendse visserij’. HVB, 1990, I, pp. 27-29.
(13) Over de redersfamilie Baels publiceerde ik eerder in deze blog al: http://voorlaatste.blogspot.be/2014/06/leven-en-werken-van-de-redersfamilie.html