zaterdag 1 november 2014

De visserij in het kapitalisme zoals het is

In 1988 nam ik de publicatie in handen van Het Visserijblad (verder HVB), een tijdschrift dat al sinds 1933 aan de Vlaamse kust, in de gemeenschap van beroepsvissers, uitgegeven werd. Ik verhuisde naar Oostende en zou er een kwarteeuw lang, tot aan mijn pensionering, aan de slag blijven.
Toen ik daar aankwam was ik een beetje gedesoriënteerd. Ik had nog maar pas een pijnlijke breuk achter de rug met een kleine, linkse organisatie waarvoor ik me vele jaren ingezet had. Ik was nu politiek dakloos geworden. Welke richting het met mij zou uitgaan was onzeker.
Die persoonlijke problematiek spoorde wonderwel met deze waarmee de vissersgemeenschap in die tijd geconfronteerd werd. Alles wat daar tot voor kort waardevol bevonden was, werd in die hoogdagen van het neoliberalisme op de helling gezet. De visserij was in een transitie terechtgekomen waarvan de uitkomst even onzeker was als mijn politieke engagement.
We zijn inmiddels een kwarteeuw later en het kind dat al die vastigheid ondermijnde heeft intussen een naam gekregen. De visserij was, net zoals ikzelf en net zoals de hele maatschappij, in de greep van ingrijpende veranderingen terechtgekomen die we inmiddels globalisering zijn gaan noemen. Achteraf bekeken is het inderdaad die globalisering die me van het linkse activisme verwijderd had, niet omdat ik dacht (zoals sommigen dat wel deden) dat de arbeidersklasse aan het verdampen was, en daarmee ook een potentiële motor van revolutionaire veranderingen, maar het scheen me toe dat de verplaatsing van al die productie naar lagelonenlanden mijn activisme, en vooral het frustrerende dagdagelijkse geploeter dat ermee gepaard ging, alhier nutteloos maakte. De geleverde inspanningen waren enorm, de resultaten nihil. Neen, dacht ik, dan kun je beter iets anders doen. En kijk, hetzelfde soort gevoelens verwijderde de Vlaamse vissers van de kaaien: hun bijdrage tot de (vis)consumptie werd door de globalisering gemarginaliseerd. Neen, zo dachten ook zij, dan kun je beter iets anders doen.
De Vlaamse vissers werkten in die tijd in vele kleine ondernemingen. Toen ik in Oostende toekwam bestond de Belgische vissersvloot uit 201 schepen, bemand door een duizendtal vissers. Van een slagkrachtige arbeidersklasse was er geen sprake, van een slagkrachtig patronaat evenmin, dit was de wereld van de middenstand. Dat was ooit wel anders geweest, maar die goed georganiseerde vissers hadden de kaaien, samen met het kapitaal, verlaten ten gevolge van een eerdere transitie. Ze waren na de Tweede Wereldoorlog gaan werken in de baggervaart, in het maritiem transport, aan het loodswezen, in de koopvaardij… De grote reders hadden hun kapitaal afgeleid naar winstgevender ondernemingen. Hun plaats werd ingenomen door kleine zelfstandigen die, zo zou blijken, geen partij waren voor de globalisering die op hen afkwam. De kostprijs van de nieuwe technologieën, de spectaculaire toename van de internationale concurrentie, het dwingende keurslijf van de Europese Unie (verder EU)… krabden aan de winsten. Dat werd nog verergerd door de voortschrijdende uitputting van de visvoorraden en de slinkende oliereserves: er kon minder vis uit zee gehaald worden en het kostte meer energie om dat te doen. Groeimogelijkheden waren er niet, investeringen werden uitgesteld, vissers hingen hun netten aan de kaaien, visserijscholen sloten de deuren, scheepswerven sloten de poort. De vissersgemeenschap implodeerde.
Toen ik me in 1988 op die kaaien presenteerde kwamen daar nòg neofieten toe. Voor het eerst sinds lang waren er weer kapitaalbezitters die hun oog op de Vlaamse visserij lieten vallen. Ze eigenden zich de grootste visveiling toe — die van Zeebrugge — en kregen daarmee de sleutel van de sector in handen. Deze NV Zeebrugse Visveiling (later NV Vlaamse Visveiling) kwam niet af op de groeimogelijkheden van de Vlaamse visserij, want die waren er niet. Ze wilden een graantje meepikken van de nakende globalisering, ze wilden een complex uitbouwen dat de draaischijf van de visserij in Europa zou worden.
De komst van deze kapitalisten werd met veel wantrouwen bekeken. Guido Muelenaer en Philippe Bruel schreven er een boekje over (Een Zeebrugse afrekening. Achter de schermen van de Belgische visserij). Ook de sector zelf reageerde terughoudend. Dat wantrouwen steunde op ervaring. De visserij had immers al eens zo’n toevloed van kapitaal meegemaakt. Na WO I investeerden kapitalisten massaal in de uitbating van grote stoomschepen die ter visserij voeren. Toen die (mede door de overbevissing) niet meer rendabel bleken te zijn, en ze het kapitaal dus niet meer lieten groeien, verdwenen die kapitaalbezitters even vlug uit de sector als ze erin gekomen waren. In de visserij waren ze dat niet vergeten.
De ambitie van het nieuwe visserijkapitaal klonk evenwel als muziek in de oren van de Vlaamse politieke elite. Die ambitie spoorde wonderwel met slogans als ‘de industrie Vlaams verankeren’, ‘wat we zelf doen, doen we beter’ en met een schijnbaar aanvaardbare variante op een uiterst rechtse slogan: ‘eigen kapitaal eerst’. De nieuwe kapitaalbezitters konden dan ook meteen rekenen op machtige bondgenoten die een stortvloed aan subsidies in hun richting schoven. Na enig tegenpruttelen gingen ook de kleine zelfstandige reders overstag. Sindsdien klonk een mantra over de visserskaaien: wat goed is voor de nieuwe visserijkapitalisten is goed voor heel de sector en dus ook voor ons!
Al gauw bleek ook Europa te klein voor die kapitalisten. Om de overbevissing tegen te gaan legde de Europese Commissie de lidstaten immers een vlootafbouw op en de vangstmogelijkheden van de resterende schepen werden ook nog eens beperkt door quotaregelingen. In 1995 produceerde de EU meer dan acht miljoen ton visproducten, dat was in 2007 fors onder de zes miljoen gezakt (visserij en aquacultuur samen, cijfers beperkt tot de vijftien staten die er in 1995 deel van uitmaakten). Terwijl de visproductie verminderde… vermeerderde echter de consumptie. De bevolking nam toe, waardoor het aantal consumenten steeg. Bovendien aten die per hoofd almaar meer vis. In 2006 gebruikten de Europeanen 9,3 miljoen ton visproducten. De Europese producenten konden er in dat jaar slechts 5,4 miljoen ton van leveren. Daarom ging de EU hoe langer hoe meer buiten de Europese wateren vissen. In 2006 waren er al 716 Europese vissersvaartuigen elders in de wereld actief. Ze brachten in dat jaar meer dan een miljoen ton vis naar Europa.
Over dat hoofdstuk alleen al valt meer te zeggen dan de me toegemeten plaats het toelaat. Een blik op het verleden leert me bijvoorbeeld dat de sector het probleem van de slinkende visvoorraden altijd al opgelost heeft door… het te verplaatsen. Het is op die manier dat de befaamde Oostendse IJslandvisserij destijds ontstaan is. De stoomschepen van de grote kapitalistische rederijen visten eerst de plaatselijke visgronden leeg en trokken nadien almaar verder, tot ze uiteindelijk in de zeeën rond IJsland terechtkwamen; toen ook die tekenen van uitputting begonnen te vertonen was het spel uitgespeeld.
Nu ging men soelaas zoeken in de wateren van Afrika. En ja, we hebben bezoek gekregen van een delegatie Afrikaanse vissers die alhier kwamen uitleggen dat de Europeanen daarmee de levens van hun collega’s ruïneerden. Maar ook die visserij volstond niet om de monden van de Europese visconsumenten te voeden. In 2007 importeerde de EU ook voor 23 miljard US Dollar aan visproducten uit derde landen. Dat was alweer 11% meer dan in het voorgaande jaar. Nu werd al 59% van de totale Europese visconsumptie geïmporteerd, een percentage dat in de daaropvolgende jaren nog zou toenemen.
Uiteraard waren ze die cijfers ook aan ’t ontleden in de kantoren van de kapitalistische onderneming die de Vlaamse visserij leidde. In 2007 zegde Marie-Jeanne Becaus-Pieters, afgevaardigde beheerder van de  NV Zeebrugse Visveiling: ‘Maar we beseffen heel goed dat de vismijn als bedrijf niet meer kan groeien.’  Maar kapitaal dat niet groeit is ten dode opgeschreven, dus werd er uitgekeken naar iets wat wel kon groeien: ‘De viscontainers die uit bijvoorbeeld China, Vietnam of Afrika komen zijn momenteel nog beperkt in aantal. Maar met de groei van de handelshaven zal dat segment steeds belangrijker worden. Het MBZ verwacht een jaarlijkse groei van 1 miljoen containers, waarvan één derde voeding. Van die opportuniteit moeten we gebruik maken.’
Ze voegde de daad bij het woord. Op 6 maart 2010 stond er in de krant een interview met Sylvie Becaus, CEO van Zeebrugge Food Logistics en dochter van hoger vermelde Marie-Jeanne. We leerden eruit dat degenen die de aanvoer van de Vlaamse vissers controleren ook de ‘grootste diepvriezer van Zeebrugge’ uitbaten. Daarin kan er, zo lazen we, 12.000 kilo voeding gestockeerd worden. De politieke elite maakte er meteen werk van en in november 2013 werd er tussen Vietnam en Vlaanderen een contract afgesloten: vanaf 2014 zou de Europese distributie van Vietnamese pangasius in deze diepvriezer gecentraliseerd worden.
Pangasius? In de sector wist men niet goed wat men hoorde. Was dat niet die vis die in de Mekong gekweekt werd en op de diepvriesmarkt tegenover de schol kwam te staan, een soort waarop de Vlaamse vissers bij voorkeur gaan jagen?
Om te beseffen wat die nieuwe concurrentie voor de vissers zou betekenen moest ik een uitstapje naar de Vlaamse velden maken. Groenteteler Geert Roose uit Diksmuide arriveerde in die dagen op de veiling in Roeselare met twintig paletten vol courgettes, goed voor in totaal 29.120 stuks. Hij reed weer naar huis met 58 euro in zijn portemonnee. Per courgette had hij de schamele prijs van 0,002 euro gekregen. Uitpersing is dat, vooral omdat de consument in het warenhuis voor diezelfde courgette makkelijk 60 à 70 eurocent moest neerleggen. Op dat landelijke uitstapje leerde ik nog meer. Uitgeperst werden ook de melkveehouders. De spectaculaire winstcijfers die Danone in dat jaar mocht noteren werden volgens een mededeling van dat bedrijf ‘ondersteund door de melkprijs’. Die viel in het eerste halfjaar van 2009 terug met 35 procent. Danone zag daarmee de kosten voor de productie van yoghurt fors dalen. En de winst natuurlijk navenant stijgen.
En de boer, hij ploegde voort. Of juist niet. Er restten in die Vlaamse velden almaar minder boerderijen en deze die er wel nog waren… gingen failliet. Het aantal faillissementen steeg in 2007 in de landbouwsector met bijna tien procent. In 2006 legde men in 122 Belgische landbouwbedrijven de boeken neer, het jaar daarop waren er dat 134.
Ook in de visserij doken de prijzen vanaf 2009 de dieperik in. Exotische vissoorten als victoriabaars vergrootten het aanbod spectaculair en de vraag naar inheemse vissoorten als schol verminderde navenant. Waar het uiteindelijk naartoe zou leiden werd meesterlijk getoond in de documentaire film Darwin’s nightmare. De film, die ons het totale misprijzen van het kapitalisme voor mens en milieu toonde, werd geproduceerd in 2004, terwijl de productie van de victoriabaars nog in goede doen was. Maar hoe ging het eigenlijk in 2010 met die soort, die intussen tot in onze kleinste viswinkels doorgedrongen was? Het ging niet goed: overbevissing had de stocks danig aangetast. In 1999 was het bestand 1,9 miljoen ton groot. In 2008 was dat maar 370.000 ton meer. In 2009-2010 was het transport van victoriabaars naar Europa zo goed als stilgevallen. Tegelijk was deze van pangasius gestegen.
Waren de Vietnamezen dan de grote winnaars in deze rat race? In december 2009 vertelde de Duitse publicist (en visdeskundige) Herby Neubacher hoe het er daar aan toeging. Hoe konden de Vietnamezen die vis zo goedkoop produceren? Hij zei letterlijk: ‘Dit kan alleen maar op de rug van de kweker, die er bloed, zweet en tranen voor moet laten. En dat is nu precies wat er vandaag aan het gebeuren is in de Mekong Delta. Elk jaar vindt er het dodelijke spel plaats in de pangasius business: de kweker moet oogsten en de industrie perst de kweker uit tot de laatste druppel. En in veel gevallen gebeurt het dat de kweker maar 13.000 Dong per kilo krijgt, een stuk onder de werkingskost. De kweker verdient niets, hij moet zelfs toeleggen.’
Het valt dan ook te begrijpen dat de Vlaamse vissers de komst van die pangasius naar Zeebrugge met een scheef oog bekeken. Want hoe meer pangasius er naar Europa kwam, hoe hachelijker hun positie werd. Daar tegenover stond echter: hoe meer pangasius er in ‘de grootste diepvriezer van Zeebrugge’ gestockeerd werd, hoe meer het kapitaal van de vismijneigenaars zou groeien. Een kwarteeuw nadat de kapitalisten de leiding van de Vlaamse visserij in handen genomen hadden groeide op de kaaien het vermoeden dat ze er de doodgravers van zouden zijn.
Hier past een inlassing. Niet alleen de vismijnkapitalisten reageerden op de globalisering. Ook andere belanghebbenden in de visserij deden dat. Die reacties kunnen samen onder de hoofding van het ‘duurzaam ondernemen’ gezet worden. De vloot werd met staatssteun afgebouwd, wat restte werd met staatsteun gemoderniseerd, er werden technische vernieuwingen uitgetest die de visserij efficiënter moesten maken en waarvoor enorme sommen belastinggeld naar de sector toegeschoven werden, er werd contact gezocht met de milieubeweging om het imago van de sector bij te spijkeren, er kwam een beter sociaal statuut voor de vissers en er werd aan marketing gedaan. Maar de globalisering walste blijkbaar over dat alles heen. Van de tweehonderd vaartuigen die ik in 1988 geteld had, restten er in 2014 minder dan tachtig; van de duizend vissers bleven er minder dan driehonderd over. De zogenaamd duurzame ontwikkeling bleek vooral een duurzame afwikkeling te zijn.
Het toverwoord ‘duurzaam’ werd in 1987 voor het eerst gedefinieerd en had als doel de impasse van een almaar groeiende kapitalistische economie in een eindige natuur te overstijgen. Het kapitaal kon volgens deze nieuwe definitie wel groeien, maar alleen in die mate dat natuurlijke processen en structuren (bvb de visstand) er niet door aangetast werden. Zodoende kon er naar een evenwicht gewerkt worden tussen ecologische, sociale en economische belangen … gesteld uiteraard dat we in een ideale wereld zouden leven. Maar een ideale wereld is dit geenszins.
Op 30 augustus 2011 werd er een convenant ondertekend dat de ‘verduurzaming’ van de Vlaamse visserij beoogde. Overheid, ambtenarij, reders, aan de visserij gelieerde wetenschappers en ook de milieubeweging (in de variante van Natuurpunt) ondertekenden een afspraak. Die steunde op drie pijlers: rendabiliteit, milieuzorg en er was ook een sociaal luik. De drie pijlers heetten even belangrijk te zijn, maar een ervan was toch een beetje belangrijker dan de andere: ‘Inzetten op duurzaamheid betekent in de eerste plaats een gezonde economische activiteit die investeringen t.a.v. de andere pijlers mogelijk maakt. (…)’.  Op het eerste gezicht leek dat de logica zelve te zijn, maar in de sector wist men dat daar niet veel van in huis zou komen, want over de Vlaamse visserij kon veel gezegd worden, maar niet dat het een ‘gezonde economische activiteit’ was. Dat had de implosie van de vissersgemeenschap voldoende aangetoond. De Vlaamse reders deden wel alsof hun duurzaamheidclaim iets te betekenen had, maar de globalisering had hen dermate gemarginaliseerd dat ze op de vismarkt nauwelijks nog een rol te spelen hadden.
En hoe zat het intussen eigenlijk met mijn eigen marginalisering? Ik becommentarieerde al die bewegingen en ging zo nu en dan mijn journalistieke boekje te buiten door eigen voorstellen te lanceren en acties te ondersteunen. Politiek dakloos (en stuurloos) als ik was werd ik daarbij voortdurend van links naar rechts en weer terug geslingerd. Uiteindelijk viel er niet naast de conclusie te kijken: zolang de pyromaan uit het zicht bleef, konden we niets anders doen dan brandjes blussen.
In al mijn over en weergeloop waren er wel contacten gelegd die uiteindelijk tot een samenwerking leidden tussen HVB en Climaxi, een sociaal-culturele beweging van klimaatactivisten. Met de films Fish & Run I en Fish & Run II brachten zij de visserijproblematiek tot in de cinemazalen. Er ontstond een dynamiek die actievoerders en vissers bij elkaar bracht. Stilaan kwam de pyromaan prominent in beeld. Die heette niet regering, niet ambtenarij, niet EU, niet rederij, niet vakbond. Dat waren pompiers, zij blusten brandjes van een vuur… dat de kapitalisten van de NV Vlaamse Visveiling naar eigen behoeften aanwakkerden. Dat had de overeenkomst tussen Vietnam en Vlaanderen ons duidelijk gemaakt. Climaxi en HVB regeerden erop met de ‘Petitie tegen import pangasius. Meer dan duizend mensen ondertekenden een tekst waarin ze zich verzetten ‘tegen de inplanting van een Europese pangasiusoverslag in Zeebrugge of elders in Europa.’ De ondertekenaars vroegen de instanties ‘om te kiezen voor een gedifferentieerd duurzaam Europees visserijbeleid én een gelijkaardig importbeleid.’ Zij vroegen om de ‘overeenkomst voor de inplanting van een dergelijke overslag op te schorten en een maatschappelijk debat te lanceren.’ Wij verdedigden daarmee een visie die tegengesteld was aan deze van de vismijnkapitalisten. Zij noemden die petitie dan ook ‘dikke zever!’ Volgens hen moesten de vissers ‘blij zijn dat Zeebrugge nieuwe trafiek aantrekt.’ Deze keer was er in de visserij evenwel niemand te vinden die hen daar gelijk in zou geven. De petitie had de mythe van het vermeende nationaal belang ontmaskerd. Tegelijkertijd werd ook duidelijk dat al het geld dat naar de sector versluisd was om de concurrentieverhoudingen om te buigen, tewerkstelling veilig te stellen, visvoorraden te doen groeien, productiviteit te bevorderen, visconsumptie aan te zwengelen, de visserij alhier te verankeren, het imago te verbeteren, selectiever te gaan vissen… dat al dat geld niets anders was dan een doekje voor het bloeden. Al die inspanningen werden door de vismijnkapitalisten eensklaps weggeveegd in een wereldwijde armzwaai om zich een deel van de meerwaarde van de pangasiusproductie toe te eigenen. De armzwaai leerde iedereen dat wat goed was voor dat kapitaal, slecht was voor de vissers.
In 1988 kwam ik toe op de visserskaaien. Ik had nog maar pas gebroken met een kleine, linkse organisatie. Ik had ermee gebroken omdat ik dacht dat de globalisering mijn dagdagelijkse geploeter nutteloos maakte. Vervolgens gaf ik een kwarteeuw lang Het Visserijblad uit. Ik had die tijd nodig om doorheen de feiten te leren dat het plaatselijke linkse activisme helemaal geen marginale bezigheid was. Integendeel, het ging naar de kern der dingen: het aanvallen van het kapitalisme. Dat linkse activisme had ook de enige weg getoond die daarbij gevolgd kon worden: het internationalisme. Na 25 jaar kwam ik tot de conclusie dat ik de oude leuze weer vanonder het stof moest halen. De Vietnamese visboeren zouden er wel bij varen en de Vlaamse vissers eveneens: werkers aller landen verenig u.

Flor Vandekerckhove